Carry van Bruggen Lof & Blaam

Carry van Bruggen Lof & Blaam

Lof & Blaam: Carry van Bruggen

1914 André de Ridder, ‘Bij Carry van Bruggen’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 1914'.

Citaat:

Een mooie, flinke Joodsche is ze, met iets mannelijks in haar gezicht, in haar woord, in hare houding, zonder één week element. Ik geloof niet dat er eenige sentimentaliteit - in den huilerigen, al te zoeten zin van het woord - in haar schuilen kan. Haar git-zwart haar is kort gekapt, valt in lange, kroezelige lokken; donkere oogen branden heel vinnig, rusteloos in haar gezond gelaat, waarover nu en dan een korte zenuw-rilling rimpelt. Ik begrijp best hoe ze vroeger, eerst als leerlinge in de dorpsschool en als onderwijzeres naderhand, moet gedetoneerd hebben tusschen de koele, ingetogene, niet zenuwachtige, niet sensueele meisjes en vrouwen die haar omringden.

[…]

Ik ontmoette nog zelden een vrouwelijke auteur zoo spraakzaam, zoo exuberant van woord, zoo vol heftige levensdrift. De woorden golven haar uit den mond gelijk water uit een stroom, en toch niet ordeloos: elke zin, die van hare radde tong valt, staat evenwichtig. Ze is er fier op dat een vriend haar eens zeide: ‘Je spreekt in hoofdartikels’. Men zou moeilijk van een schrijver meer zelf-kennis, meer bewustheid, meer bepaald inzicht omtrent het ‘waarheen?’ en ‘waarom?’ kunnen vergen. Hare gedachten en meeningen staan vast en zijn van beslisten, kranigen aard.

Volledige tekst

1932 Menno ter Braak, ‘Panopticum’. In: 'Forum. Jaargang 1932' (facsimile-editie uit 1980).

Citaat:

[Z]oo herinner ik mij haar van een enkele persoonlijke ontmoeting: spontaan, agressief, polemisch en vol humor: geen aristocrate en met iets van de ‘algemeene ontwikkeling’ in haar optreden, maar vol aanstekelijke levendigheid, die mijn academische vooroordeelen destijds in heftige beroering bracht. Het element ‘gezond verstand’, dat in haar beste werken zoo duidelijk aan het licht komt, maakte ook een gesprek met haar tot een stimuleerende gebeurtenis; zij koos geen omwegen, maar viel met de deur in huis en ontzag geen enkelen deftigen term, dien men haar wilde voorhouden.

Volledige tekst

1935 Annie Romein-Verschoor, 'Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfster na 1880' (editie uit 1977).

Citaat:

We zouden echter aan de veelzijdige bewegelijkheid en aan de humor van Carry van Bruggen's geest te kort doen, wanneer we haar als teleurgestelde ‘frauenrechtlerin’ voorstelden. […] Overgevoelig-onzeker èn strijdvaardig-zelfbewust tegelijk wordt zij van haar prille jeugd af gekweld door een drievoudig minderwaardigheidsgevoel: van den Jood, van den kleinburgerautodidakt en van de vrouw. […] In haar eigen leven zowel als in de dubbellevens, die zij in haar boeken doormaakt, is een voortdurende schommeling tussen aanpassing en zelfhandhaving, aanpassing, omdat zij als een dorstige plant haakt naar de koestering en de bewondering van haar medemensen, zelfhandhaving, omdat haar vrijheidszin zich naar niets en niemand kan richten.

Volledige tekst

1984 Elrud Ibsch, ‘Carry van Bruggen.’ In: Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, 'Het Modernisme in de Europese letterkunde'.

Citaat:

De ontwikkeling van Carry van Bruggen tot een romancière die in belangrijke mate als Moderniste denkt en schrijft, kan niet los worden gezien van haar identificatie met en haar losmaking van het Jodendom, zoals dit werd beleefd in de sociale omgeving van het gazzan-gezin. Van kindsbeen af werd zij met twee realiteiten geconfronteerd, - die van de gelovige Jood in Nederland en die van de Nederlander, meestal Christen. De twee genoemde realiteiten eisen elk voor zich de waarheid op en tonen zich gesloten voor wie deze waarheid niet als absoluut erkent.

Volledige tekst

1985 G.W. Huygens, ‘Bruggen, Carry van’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), 'De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs'.

Citaat:

Te midden van de vele romanschrijfsters in de eerste decennia van de 20ste eeuw, neemt Carry van Bruggen een bijzondere plaats in. Haar werk draagt een persoonlijk karakter door haar meer dan gewone intelligentie (die haar als autodidacte soms tot bittere rancune leidde jegens de wereld der academici), haar vermogen tot zelfanalyse, haar joodse jeugdervaringen en haar rusteloze natuur.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'Eva'

1927 Gerard van Eckeren, ‘Kroniek van het proza’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 1927'.

Citaat:

Een boek als ‘Eva’ zal velen vreemd aandoen. Het dwingt uwe gedachten, uw verbeelding in een lijn waarin ge niet gewoon zijt uwe gedachten en uwe verbeelding te laten gaan. Het zal u hier en daar ‘unheimisch’ schijnen, omdat ge er het huis, waarin zich uw denken zoo knus en behaaglijk had ingericht, niet terugvindt. […] Ik vind het maar bij gedeelten mooi - ik zou u die gedeelten kunnen opnoemen. En ik weet ook zeer goed voor mijzelven waarom ik het alleen in die gedeelten mooi, maar dan ook bizonder mooi, vind. […] De schrijfster denkt te hartstochtelijk met haar Eva mee, waardoor ze te weinig ‘afstand’ heeft genomen. Daaruit verklaar ik mij, dat het boek in mijn herinnerend napeinzen wat vaag en troebel is achtergebleven.

Volledige tekst

1931 Menno ter Braak, ‘De bewuste vrouw en haar roman’. In: 'Man tegen man'.

Citaat:

‘Eva’ is een pessimistisch boek, in den besten zin; ik houd niet van het slot, dat den schijn aanneemt, alsof het op dit verrukkelijk zweven tusschen aarde en hemel raad wist. Het is in wezen een boek zonder oplossing, met een nooit eindigende verwondering die de grond van alle pessimisme is. Want nergens heeft men den indruk, dat schrijven hier slechts een tragischen aftocht van het levenstooneel moet dekken. Als de groote pessimisten is Carry van Bruggen, zonder zich van teleurstelling en ontnuchtering los te maken, boven de teleurstelling en de ontnuchtering uit. Zij heeft dien magischen schakel gevonden, waardoor wij haar roman ervaren als een verheerlijking van het leven: de thaumasia, die geen splinter realiteit verloren zou willen weten, omdat zij, zonder die bepaaldheid door ‘realiteit’, nooit geboren zou zijn. Zij bewijst de bestaansmogelijkheid van een vrouwelijke bewustheid in een zelfstandige synthese met de aarde, van een vrouwelijk wijsgeer in een zelfstandige synthese met de minnares en de moeder.

Volledige tekst

1935 Annie Romein-Verschoor, 'Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfster na 1880' (editie uit 1977).

Citaat:

Daarom en omdat Carry van Bruggen's talent meer in de ervaring dan in de bespiegeling ligt, lijkt mij haar laatste roman Eva veel meer de epiloog van dit zware leven dan wat zij zelf als haar levenswerk zag: Prometheus.

Als de ‘vertraagde film’ op de grens tussen leven en dood, tussen zins-verheldering en zins-verbijstering is dit boek, dat aan het eind van haar werk en haar leven staat. […] Eva is een echt vrouwenboek, het boek van een naar vrijheid hunkerende vrouw, maar toch maar zeer ten dele een emancipatorisch boek. We zeiden het al: Carry van Bruggen is geen moderne vrouw en Eva is veeleer een dokument van de sociale geschiedenis der negentiende eeuw, dan een programroman.

Volledige tekst

1984 Elrud Ibsch, ‘Carry van Bruggen.’ In: Douwe Fokkema en Elrud Ibsch, 'Het Modernisme in de Europese letterkunde'.

Citaat:

In Eva's bewustwordingsproces speelt ook de literaire traditie een aanzienlijke rol. Van Eeden, Perk, Gorter en Kloos behoren tot haar literaire ervaringen. De uit Johannes Viator overgenomen liefdesopvatting is voor haar van essentieel belang en ze toetst haar eigen ervaringen op dit gebied telkens weer aan die van de dichter. […] Zoals de hoofdpersonage uiteindelijk loskomt van de invloed van de Tachtigers, schrijft ook de auteur Carry van Bruggen zich ervan los. Talrijk zijn de passages die de invloed van de woordkunst van Tachtig weerspiegelen. Maar telkens weer worden de beelden verstoord door Eva's intellectualistische overwegingen, door haar bewustzijn dat een beeld, een gevoel, een schoonheid niet blijvend kunnen zijn.

Volledige tekst

1986 Jan Fontijn, ‘Carry van Bruggen 1881-1932’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ''t Is vol van schatten hier...' (2 delen).

Citaat:

Die twijfel, de ontkenning dat er absolute waarden bestaan, is in romanvorm terug te vinden in Eva (1927), waarin volgens Ter Braak voor het eerst ‘een eersterangs-pleidooi’ werd geleverd voor het bestaan van een ‘eigen vrouwelijke bewustheid’. Een belangrijk thema in Eva is de ontoereikendheid van de taal bij de ordening en de benoeming van de ervaringswereld.

Volledige tekst