Jacob van Lennep Biografie

De veelzijdige Jacob van Lennep is één van de weinige auteurs uit de negentiende eeuw die ook nu nog gelezen wordt. Zijn populariteit in zijn eigen tijd is groot. Hij wordt beroemd door zijn historische romans Ferdinand Huyck en De roos van Dekama. Daarnaast schrijft hij toneelstukken, gedichten, historische en taalkundige werken en is hij enige jaren lid van de Tweede Kamer. Hij wordt door Multatuli voor het gerecht gesleept vanwege ingrepen in het manuscript van Max Havelaar.

Advocaat

Jacob van Lennep wordt in 1802 geboren in Amsterdam. Zijn vader is de classicus David Jacob van Lennep. Van 1848 tot 1918 bezoekt Van Lennep de Latijnse school. Daarna gaat hij rechten studeren. In 1829 wordt hij benoemd tot rijksadvocaat. De advocatuur zou vrijwel zijn hele leven lang zijn belangrijkste broodwinning zijn, naast ontelbare nevenfuncties.

Bilderdijk

Tijdens zijn studie ontmoet Jacob van Lennep in Leiden de dichter Willem Bilderdijk. De conservatief en calvinist Bilderdijk is op dat moment misschien wel de belangrijkste auteur van Nederland. Hij heeft een hele schare volgelingen. Ook Van Lennep ondergaat de invloed van Bilderdijk. Van Lennep sluit in Leiden ook vriendschap met Bilderdijks bekendste navolger: Isaac da Costa. Later neemt Van Lennep wel wat afstand van Bilderdijks opvattingen. In 1832 wordt Van Lennep vrijmetselaar.

Wandeltocht met Van Hogendorp

Met een andere studievriend, de latere staatsman Dirk van Hogendorp, maakt Jacob van Lennep in het jaar 1823 een voetreis door Nederland om zijn land beter te leren kennen. Hij houdt er een dagboek van bij. In 2000 lopen Marita Mathijssen en Geert Mak dezelfde route voor een televisieprogramma.

Historische romans

Van Lennep bedrijft verschillende literaire genres, maar het bekendst wordt hij door zijn historische romans. Hij wordt vooral beïnvloed door het historische werk van de Engelse romanticus Walter Scott (Ivanhoe). In 1840 verschijnt Van Lenneps grootste succes: De lotgevallen van Ferdinand Huyck, dat speelt in de 18e eeuw. Een andere bekende roman is De roos van Dekama uit 1836, dat zich afspeelt in de middeleeuwen.

Huwelijk en affaire(s)

Al op jeugdige leeftijd verwekt Van Lennep een buitenechtelijk kind, dat door een min wordt grootgebracht. In 1819 heeft Van Lennep jonkvrouwe Henriette Sophia Wilhelmina Röell ontmoet, een tien jaar oudere vrouw. Hij trouwt met haar in 1824. Het huwelijk ligt moeilijk in die tijd omdat Van Lennep niet van adel is. Nog meer moeite heeft de publieke opinie met zijn reputatie als schuinsmarcheerder. Zijn buitenechtelijke relatie met Doortje Ringeling heeft hem in 1839 waarschijnlijk zijn benoeming tot hoogleraar in de geschiedenis gekost.

Tweede Kamer en water

Van Lennep is ook actief buiten de wereld van letteren en wetenschap. Van 1853 tot 1856 is hij lid van de Tweede Kamer voor de conservatieven. Van Lennep bemoeit zich ook met de waterhuishouding. Op zijn initiatief komt de waterleiding van de duinen van Haarlem naar Amsterdam tot stand. Verder is hij een graag geziene gast aan het hof van koning Willem III.

Max Havelaar

acob van Lennep heeft zich ook altijd ingezet voor andere schrijvers. Zo bezorgt hij een uitgave van de gedichten van zijn vriend Gerrit van de Linde alias “De Schoolmeester”. Tussen 1855 en 1869 werkt hij aan een twaalfdelige Vondel-editie. Ook zet hij zich in voor de uitgave van Max Havelaar van Multatuli, maar dat leidt tot een conflict. Van Lennep had namelijk de felle kritiek op de overheid in het manuscript wat afgezwakt en namen vervangen door puntjes. Multatuli spant een proces aan tegen Van Lennep, dat hij verliest.

Jacob van Lennep overlijdt op 25 augustus 1868 onverwacht tijdens een wandeltocht in Oosterbeek. Hij ligt daar op de Oude Begraafplaats begraven.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1837 V.S., ‘De Roos van Dekama. Een Verhaal, uitgegeven door Mr. J. van Lennep’. In: ‘De Gids. Jaargang 1’.

Citaat:

Daarom mogen wij, terwijl wij Van Lenneps vernuft en vinding huldigen, niet nalaten hem dringend te smeeken, dat hij zich door diezelfde populariteit niet late verleiden, om het publiek en zijne wenschen blindelings te volgen. Hij bezit te veel talent, om deszelfs voorbijgaande afgod te worden. Zijne populariteit geeft hem integendeel de magt en legt hem de verpligting op, den smaak van ons volk te verbeteren, in stede van dien te verwennen. De taak is welligt moeijelijk, want onze natie is hard van ooren en dik van tong. Doch zoude zij den Heer Van Lennep te zwaar zijn? Wij betwijfelen het - hij trekke partij van het voorbeeld zijns voortreffelijken Vaders, die niet altoos populair was, vooral niet, toen hij, op een oogenblik, dat alles van geestdrift schreeuwde, het ijdele woord onder de scherpe roede zijner welsprekende kritiek verpletterde.

Volledige tekst

1843 J.J.L. ten Kate, ‘Merkwaardig voorbeeld van litterarischen diefstal, door Robert Southey aan Mr. Jacob van Lennep gepleegd’. In: ‘Braga. Dichterlijke mengelingen’.

Citaat:

Van alle Nederlandsche Dichters is er zeker geen, die zoo de prooi is geweest der onbeschaamdste letterdieverijën van vreemde Vernuften, als onze Jacob van Lennep. De schoonste geesten in Gallië, Germanië en vooral over het Kanaal, hebben het zich een eere gemaakt, als om strijd, de beste veêren uit zijn vaerzen te plukken, om er hun eigene meê op te cieren. Zoo zijn Scott, Byron, Hugo als woedende gieren op zijn Nederlandsche Legenden gevallen en hebben er zich schier de helft van toegeëigend, 't geen bladzij' voor bladzij' te bewijzen is. Zoo heeft Heinrich Heine, in zijn Buch der Lieder, pag. 60, reeds vóór 1837 de romance Don Ramiro uit den Ned. Muzenalmanak van 1841 gekrabbediefd; en zoo hebben wij nu weder den Poët laureat Robert Southey betrapt op den roof van de heerlijke klanknabootsende natuurschildering, ‘Hoe stroomt de Dussel door 't hol van Neander?’ Het zonderlingste van deze diefstallen is, dat ze alle bij anticipatie gepleegd zijn, dat is: nog vóór de uitgave, ja, vóór de vervaardiging van 't Hollandsch oorspronkelijk.

Volledige tekst

1845 Bespreking van ‘Proeve eener regeling van het Hooger Onderwijs, door Mr. P.J. van Walraven’. In: ‘Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1845’.

Citaat:

Het was ons aangenaam, dat de Heer j. van lennep, de begaafde Schrijver, wiens verdiensten omtrent de vaderlandsche letterkunde algemeen erkend zijn, als verdediger van het onderwijs tegen onze bezuinigende Regering is opgetreden. Het is meermalen gezegd, dat onze Regering in de zaken van wetenschap en hooger onderwijs geen genoegzaam belang schijnt te stellen, en in plaats van bescherming, aanmoediging en uitbreiding, daaraan dikwerf slechts beperking, bezuiniging en bekrimping geeft. (…) Daarom doet het ons goed, dat een man, dien men geen persoonlijk eigenbelang kan toeschrijven, het verkeerde van dien weg onbewimpeld aantoont. Wanneer zulks meer het geval was, er zou goede hoop zijn, dat de Regering tot beter inzigt in de ware belangen des volks, die ook alleen hare ware belangen zijn, gebragt zoude worden.

Volledige tekst

1864 Conrad Busken Huet, ‘Kronijk en kritiek’. In: ‘De Gids. Jaargang 28’.

Citaat:

Bij dit laatste denk ik aan den toon waarop de heer Van Lennep pleegt te spreken over zijn eigen werk. Somtijds is die toon de wellevendheid-zelve, en bij meer dan eene gelegenheid slaagt de schrijver er in om zijne eigenliefde als auteur te bedekken met een ondoordringbaar floers van aangenomen bescheidenheid. (…) Zoo heb ik ook vollen vrede met de verklaring, in 1858 door den heer Van Lennep te Brussel afgelegd en aan het hoofd van de nieuwe uitgaaf zijner Nederlandsche Legenden door hem herhaald: ‘Sedert bijna veertig jaren heb ik voornamelijk geleefd van roof en diefstal.’ Eene oude grief tegen onzen schrijver en dichter wordt door die gulle schuldbelijdenis op zoo vermakelijke wijze ontzenuwd; het vooroordeel der onkundigen, dat geen onderscheid weet te maken tusschen platte navolging en kunstige assimilatie, komt er zoo aardig door aan het licht, dat men dien volzin hoogst ongaarne missen zou.

Volledige tekst

1869 A. Beloo, ‘Levensbericht van Mr. Jacob van Lennep’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1869’.

Citaat:

Hij mocht zich ook verheugen in een dertiental kleinkinderen. Dáár, in den huiselijken kring, bevond hij zich het liefst, als geen beroeps- of andere bezigheden hem elders riepen. Een spel schaak, na ingespannen arbeid, of een prettig onderhoud met zijne kleinkinderen was hem het grootst genot. ‘Komt, kindertjes’, sprak grootvader, na geëindigden maaltijd, ‘moeten we niet een of andere publieke vermakelijkheid hebben?’ - Dan schaarden zich de kleinen om zijne knieën, en er werden fabelen en gedichtjes opgezeid, waarbij de kinderen niet zelden met stomme verbazing, aan schroomvalligheid grenzende, tegen grootvader opzagen, wanneer deze fouten opmerkte en verbeterde, of een hiatus uit zijn staal geheugen aanvulde. - Dat geheugen bewees hem niet slechts bij zijn veelvuldigen arbeid uitstekende dienst, maar was ook in 't gezellig verkeer voor hem en anderen een bron van genot.

Volledige tekst

1874 J. Winkler Prins, ‘Van Lennep en Walter Scott’. In: ‘Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1874’.

Citaat:

We moeten ons intusschen vergenoegen met wat er is. 't Zal voldoende zijn om de vraag te kunnen beantwoorden: te midden van welk een omgeving bracht van Lennep zijn eerste jeugd door? Te midden van - louter letterkundige talenten! David Jacob van Lennep, professor aan het Amsterdamsch Athenaeum, dichter van den Hollandschen Duinzang, wiens talent dat van den zoon ongetwijfeld in oorspronkelijkheid overtrof, placht van tijd tot tijd een uitgelezen kring van vrienden rondom zich te zien. Deze beuzelden niet over de nietigheden van den dag, maar ze bespraken elk literair feit. En wat het voornaamste was... hun oordeel gold als wet; als wet - voor den jongen Jacob vooral, die zwijgen maar luisteren mocht.

Volledige tekst

1888 Jan ten Brink, ‘Jacob van Lennep’. In: Jan ten Brink, ‘Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 1’.

Citaat:

Door deze voorvaderen en deze familie behoort Van Lennep tot de echte zonen van Oud-Holland. Zijne patricische Amsterdamsche stemming, zijn degelijke wetenschappelijke arbeid, zijne veelzijdige letterkundige en historische kennis, werden altijd verlevendigd door zijne onuitputtelijke luim, zijne ernstige betoogen afgewisseld door een vroolijken zet, zijne aanvechtingen van deftigheid afgebroken door eene ondeugende anecdote. Zijne grappige snaakschheid mocht soms tot het zoutelooze afdalen, aanstonds keerde hij op het terrein van den goeden smaak terug. Van Lennep kon somtijds met zekere scherpheid spreken over verschijnselen van zijne dagen, die nog van de onzen zijn, maar hem om de eene of andere oorzaak tegen de borst stieten. Zijne critiek was evenwel nooit bitter of persoonlijk, en met een snedigen kwinkslag wist hij meestal den indruk van een bits woord te verzachten.

Volledige tekst

1892 W.J.A. Jonckbloet, ‘De roman’. In: W.J.A. Jonckbloet, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 6: de twee laatste eeuwen (2)’ (vierde druk).

Citaat:

Dit brengt als vanzelf, in de derde plaats, Mr. J. Van Lennep onder onze aandacht. En als men van onze romandichters uit dien tijd spreekt, dan verwacht een ieder dezen naam boven elken anderen. Wij leerden hem reeds kennen als gevierd dichter: en ofschoon hij op dat gebied bij zijne tijdgenooten grooten naam had gemaakt, toch heeft hij zich zijne wezenlijke populariteit eerst door zijne romans verworven. Trouwens, alles werkte meê om die populariteit voor te bereiden: zijne persoonlijkheid, zijn geest, zijne verzen, die gevoel en verbeelding weer tot hun recht deden komen; maar ook dit, dat hij in 1830 de juiste tolk was geweest van het nationaal gevoel der bevolking van heel Noord-Nederland. Zijne gelegenheidszangen: De Koning leev'! en Is 't u bekend, getrouwe burgerscharen? waren in aller mond, terwijl zijn blijspel Het dorp aan de grenzen, ofschoon bij lange na geen meesterstuk, door een ieder was toegejuicht als ‘uit het hart der plaats hebbende gebeurtenissen gegrepen.’ De lof des Schrijvers was op aller tong, ‘hoe weinig eigentlijk gezegde kunstwaarde aan dit tooneelstukje, volgens zijn eigen gulle bekentenis, moest worden toegekend’. Onder den indruk van dit alles ontving het publiek zijne romans.

Volledige tekst

1893 Anoniem, ‘De Van Lennep-tentoonstelling’. In: ‘De Gids. Jaargang 57’.

Citaat:

Wat ligt dat alles ver achter ons! Zonder grootspraak mag wel gezegd worden, dat wij in die vijfentwintig jaar in letterkundige ontwikkeling en beschaving, in letterkundigen smaak veel vooruit zijn gegaan. Thans zouden wij met een zoo gebrekkige compositie [als van Klaasje Zevenster], met een zoo totaal gemis van karakterontleding, met zulke conventioneele heldinnen en schurken als hier vertoond worden geen genoegen nemen, en het onbeteekenende van de rest zou ons beletten over dezen roman, de Mont Athos-tooneelen incluis, ons bijzonder warm te maken.

Van Lennep heeft zich over zijn tijdgenooten niet te beklagen gehad - of het moest zijn dat zij hem door te groote toegevendheid hebben verwend en bedorven. Het recht op den naam van ‘de prettigste litterarische figuur’ van zijn tijd, hem door Huet gegeven, behoeft hem niet te worden betwist. Zijn hulpvaardigheid en voorkomendheid werden zeer geroemd.

Volledige tekst

1910 P.D. Chantepie de la Saussaye, Bespreking van ‘Het leven v. Mr. Jacob van Lennep’ door M.F. van Lennep. In: ‘Onze eeuw. Jaargang 10’.

Citaat:

Toch had die nonchalance bij een man van positie soms een omvang en vormen die velen aanstoot gaf. Zoo vond men zijn houding als lid van 't parlement vrij erg. Van dit kamerlidmaatschap weten velen alleen te vertellen dat hij in de vergadering uit verveling allerlei grappige verzen en parodieën zat op te schrijven, die dan van hand tot hand gingen en kwaad bloed zetten. Gaarne zal men in hst. 9 enkele dier snakerijen lezen, daarbij evenwel ook het welkome bewijs zien dat v.L. als kamerlid werkelijk wel ernst maakte met 't geen hem der moeite waard scheen, dat hij voor menig belang tijd en moeite over had.

Erger vergrijp nog dan het niet in toom houden van zijn luim beging hij door zijn Vermakelijke vaderlandsche geschiedenis, later nog door een Vermakelijke spraakkunst gevolgd die evenwel minder ergernis wekte.

Volledige tekst

1911 P.C. Molhuysen en P.J. Blok, ‘[Lennep, Mr. Jacob van]’. In: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1’.

Citaat:

In 1851 schreef hij weder een historischen roman, Elizabeth Musch, uit de dagen van Jan de Witt, met Buat als hoofdpersoon, terwijl in 1865 zijn laatste, Klaasje Zevenster, een zedenroman uit het midden der 19e eeuw, het licht zag. Deze werd ontzaglijk veel gelezen, maar bracht ook heel wat pennen in beweging, vooral om den inhoud van het derde deel, waar de schrijver ons een bordeel binnenleidt, waarin de heldin van het verhaal buiten haar schuld was gekomen. De auteur wilde de aandacht vestigen op het droevig lot der blanke slavinnen en koos daartoe den voor die dagen nog ongewonen weg van een roman, waarover hij dan ook van vele zijden zeer hard werd gevallen. Zijn boek had toch dit resultaat, dat de publieke opinie ten goede veranderd werd en enkele misstanden werden verbeterd.

Volledige tekst

1912. In: G. Kalff, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7’.

Citaat:

Echter, een halve eeuw jonger dan zijn grootvader, vertoont hij natuurlijk over het algemeen een andere persoonlijkheid dan deze: in den kleinzoon was geen aasje sentimentaliteit; de romantiek had meer vat op hem dan de verlichting. Het schijnt alsof de deftige ernst van den vader, als terugslag, in den zoon een onuitdoofbaren lust heeft gewekt tot scherts en boert; lust, die hem niet zelden bracht tot allerlei grappen en grollen, maar die hem ook maakte tot den amusantsten Nederlander van zijn tijd.

Volledige tekst

1928 T. Popma, ‘[Invloed van het Byronisme op andere Nederlandsche schrijvers]’. In: T. Popma, ‘Byron en het Byronisme in de Nederlandse letterkunde’.

Citaat:

De bewondering voor Scott's werk leidde dezen tot navolging er van; in navolging is Jacob van Lennep nimmer overtroffen en daarin school, hoe vreemd het ook klinke, zijn eigenlijk talent. Want ook waar hij navolgde, opnam en zich herinnerde, drukte hij toch altijd zich zelf uit. Hij was bovendien een boeiend verteller, had den juisten slag om een vernuftige intrigue te spinnen en had oog voor het komische. Hoewel hij zelden de bronnen, waaruit hij putte, vermeldde, kwam hij toch bij meerdere gelegenheden openhartig voor zijn plagiaten uit. Zoo lezen wij in zijn Dramatische Werken: ‘Ik heb zoo vroeg zoo veel werken van anderen gekend, dat ik niet durf beslissen of ik wel ooit iets oorspronkelijks geleverd heb, en of zelfs hetgeen ik als zoodanig beschouwde niet meer een arbeid van herinnering zij geweest.’

Volledige tekst

1942 M. Elisabeth Kluit, ‘Inleiding’. In: Jacob van Lennep, ‘Nederland in den goeden ouden tijd. Zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823’.

Citaat:

Een reis, liefst een voettoer door eigen land trok hem [Dirk van Hogendorp] aan. Zijn vader stemde toe en de reisgenoot voor zoo'n tocht noodzakelijk, werd gevonden in JACOB VAN LENNEP. Niet alleen de jonge VAN LENNEP was enthousiast, ook zijn vader was zeer geinteresseerd in den tocht en toonde dit tijdens de reis in de brieven aan zijn zoon. Het merkwaardige is dat de twee jonge mannen gaan als of zij een inspectietocht moeten ondernemen, vele introducties zullen het onderzoek vergemakkelijken. Inspectietocht, maar ook een reis langs magen en vrienden met wie opnieuw het contact gelegd wordt, dat soms door de verre afstanden wel eens verloren ging. De beide reizigers voelden het belang van hun tocht en trouw werd door VAN LENNEP boekgehouden van alle gebeurtenissen.

Volledige tekst

1979 T. van Deel en Marita Mathijsen, ‘De rol van Jacob van Lennep’. In: De Schoolmeester, ‘De gedichten van den Schoolmeester’ (ed. J. van Lennep, met een inleiding van T. van Deel en Marita Mathijsen).

Citaat:

Niet alleen had Van Lennep een belangrijke functie in de zorgvuldige openbaarmaking van Van de Lindes gedichten, ook kreeg hij als eerste lezer en vertrouweling de gelegenheid voorstellen tot wijziging te doen. Weliswaar zorgde Van de Linde daar zelf al geregeld voor, zelfs nog wijzigingen aanbrengend in al herhaaldelijk gewijzigde en bovendien te laat gestuurde kopij, maar ook Van Lennep had zijn wensen. Zo wordt op zijn verzoek een schimpscheut in ‘De Mop en de Kees’ aan het adres van de Roomsen om politieke redenen geschrapt: Van Lenneps lidmaatschap van de Tweede Kamer verdroeg geen opspraak. Een heel ander voorbeeld van censuur toont het gevallen meisje in ‘De Profundis’ dat oorspronkelijk haar hand op een ‘woelig plekjen’ hield, waar Van Lennep liever een ‘smartlijk plekjen’ zag. Van de Linde schreef op deze correctie spottend terug: ‘Zoo kan de keurigste keurigheid er haar Imprimatur onder zetten’.

Volledige tekst

1985 G.W. Huygens en D. Welsink, ‘Lennep, Jacob van’. In: G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Een aristocratische zin voor piëteit voor het verleden en een relativerende humor kenmerken zijn werk. Zijn vlotte pen en grote culturele belangstelling verleidden hem echter te vaak tot oppervlakkige veelschrijverij. Hij kon echter levendig en boeiend vertellen.

Tijdens zijn leven genoot Van Lennep aanzien en een enorme populariteit; wel ontging hem door zijn spotlust in zijn jonge jaren een professoraat, doch later conformeerde hij zich aan de maatschappij, zodat hem vele onderscheidingen en erelidmaatschappen ten deel vielen en hij bij allerlei activiteiten werd betrokken.

Volledige tekst

1986 Marijke Stapert-Eggen, ‘J. van Lennep 1802-1868’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Maatschappelijk gezien was zijn leven even succesvol. Weliswaar beleefde ook Van Lennep zijn ‘zwarte tijd’ toen hij in Leiden hevig onder de bekoring kwam van de ideeën van Bilderdijk, en in dispuut met zijn medestudenten ten strijde trok ‘tegen alle liberalen en aristocraten’ om ‘à tort et à travers het beginsel van de legitimiteit en dat van de absolute regeringsvorm te verdedigen’. Maar de achttiende-eeuwse liberale familietraditie behaalde de overwinning en Van Lennep conformeerde zich snel, maakte een voorspoedige carrière als Rijks-advocaat (1829) en conservatief afgevaardigde in de Tweede Kamer (1853), en ontving tal van onderscheidingen en erelidmaatschappen. Slechts in zijn latere bemoeienissen met de uitgave van het werk van romantische revolutionaire geesten als De Schoolmeester (1859) en Multatuli (1860) is nog een spoor van de opstandige Van Lennep terug te vinden.

Volledige tekst

1993 Marita Mathijsen, ‘Inleiding’. In: De Schoolmeester, ‘Waarde van Lennep’ (ed. Marita Mathijsen) (derde, herziene druk).

Citaat:

Van Lennep staat als uitgever van andermans werk niet zo gunstig bekend. Berucht is zijn bemoeienis met de Max Havelaar van Multatuli. De bedoeling van de auteur was, dat het boek opspraak zou verwekken, maar Van Lennep ontdeed het juist van zijn aanstotelijke elementen. Is de rol van Van Lennep ten opzichte van De Schoolmeester te vergelijken met die ten opzichte van Multatuli? Dat valt moeilijk na te gaan, omdat de oorspronkelijke handschriften van de verzen uit De gedichten van den Schoolmeester voor het grootste gedeelte verloren zijn gegaan. Maar Van Lennep heeft ook een aantal gedichten overgenomen uit de brieven die Gerrit van de Linde hem schreef. Deze zijn wel bewaard gebleven. Vergelijking van de oorspronkelijke tekst in de brieven met de weergave van Van Lennep in de bundel levert opmerkelijke afwijkingen. Van Lennep stelde met de losse hand samen: niet alleen maakte hij schrijffouten, hij veranderde ook nogal eens wat, en dan vooral als Van de Linde bekende personen in de gedichten aanviel, of als hij onvertogen woorden gebruikte. Het meest opvallend is echter wat Van Lennep wéglaat. De Schoolmeester is al geen alledaagse verschijning in de Nederlandse negentiende eeuw, maar de dolle komiek die Van Lennep in De gedichten liet zien, blijkt in de verzen die Van Lennep níét liet zien veel meer een scherpe satiricus.

Volledige tekst

2000 Nop Maas, ‘Hij kleedde zijn muze in het hoerenpak. Tijdgenoten over Jacob van Lennep. In: ‘Jaarboek Letterkundig Museum 9’.

Citaat:

Volgens Asmodée bracht Van Lennep niets zinnigs tot stand in de Kamer. Hij beet zich wel vast in de kwestie van de staatsloterij, maar hij kon zelf niets bedenken. Vandaar dat hij - typisch Van Lennepiaans - het plan van iemand anders tot het zijne te maken. Maar ja, zijn opzet viel in het water: ‘Ergo heeft Mr. van Lennep thans nog niets verrigt om zich het lidmaatschap der kamer waardig te maken...En het zal ook wel bij dat niets blijven, want reeds in Junij a.s. is zijne beurt van aftreding en de kiezers van Steenwijk zullen wel niet dol genoeg zijn om eenen man te herkiezen, die drie jaren lang zulk een allerbespottelijkst figuur in de kamer heeft gemaakt...Men heeft toch in die kamer geen narren noodig...’

Volledige tekst