Jacob van Lennep Lof & Blaam

Jacob van Lennep Lof & Blaam

Lof & Blaam: Jacob van Lennep

1830 John Bowring, 'Brieven'.

Citaat:

Van Lennep is een man die belang inboezemt: een volmaakt geleerde, en bewonderenswaardig Latinist. Zijn vader onderscheidde zich voordeelig in het veld der letteren, en zijn zoon heeft begonnen, zich eenen naam te maken door de uitgave van eenige schoone Hollandsche gedichten. Zie hier eenen roemrijken naam, in drie geslachten staande gehouden: - welk een zeldzaam geluk!

Volledige tekst

1864 Cd. Busken Huet, ‘Jacob van Lennep’. In: 'Litterarische Fantasien en Kritieken' (tweede deel).

Citaat:

Met zijne grijze haren en zijne goede manieren, zijne bewegelijke trekken en zijn guitig oog, met dien bij de minste aanleiding om zijne lippen spelenden glimlach, met dat zeker iets in zijne houding waaraan men den père noble herkent die het beneden zich geacht heeft een père prodigue te worden, is de heer Van Lennep op dit oogenblik, ik zeg niet onze deftigste of onze degelijkste, onze pittigste of onze puntigste, maar stellig onze prettigste litterarische gestalte.

[…]

Het ontzag van den heer Van Lennep voor goddelijke en menschelijke wetten is zelfs zoo groot dat zijne fantasie er door aan banden gelegd wordt. De deugd wordt in zijne verhalen schier zonder uitzondering beloond, de misdaad gestraft. Hij gevoelt geen aandrang tot het schilderen van groote zonden of brandende hartstogten. Lieve meisjes zijn de heldinnen zijner voorkeur, en zijne helden zijn meer brave menschen dan verheven karakters. Er is in zijne scheppingen niets aanstootelijks, maar ook niets indrukwekkends.

Volledige tekst

1869 ‘Levensbericht van Jacob van Lennep’. In: 'Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1869'.

Citaat:

Niemand toch was meer bekend, niemand zoo populair als van Lennep. Dit had hij allereerst te danken aan zijne groote gaven, waardoor hij als Dichter, als Geschied-, Letter- en Oudheidkundige, als Geleerde uitblonk; maar ook niet weinig aan de omstandigheden, waaronder hij, voornamelijk als Dichter, optrad, en aan zijne persoonlijkheid.

[…]

Van Lennep was en bleef de ronde, goedhartige, echt jolige Hollander, die zich in elken kring even gemakkelijk bewoog; voor elk, ook den minst aanzienlijke, een vriendelijken groet over had, voor iedereen, die raad of terechtwijzing van hem verlangde, toegankelijk; en wat meer zegt, niet rustende, niet inslapende op de verkregen lauweren, maar zich onophoudelijk oefenende, en door meer en meer degelijke voortbrengselen van zijn onuitputtelijk vernuft het publiek aan zich boeiende.

Volledige tekst

1888 Jan ten Brink, ‘Jacob van Lennep’. In: 'Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 1'.

Citaat:

Overal, waar hij verscheen, maakte hij indruk. Niet het minst in zijn huis op de Keizersgracht, in zijne ruime studeerkamer, aan zijne schrijftafel. […] Daar in dat studeervertrek kwam telkens de voortreffelijke goedheid van zijn hart uit, wijl hij altijd gereed stond zijne vrienden, zijne kennissen, met zijn raad, met zijne daad, met zijne boekerij, met zijn invloed bij te staan.

[…]

De historische romans van Van Lennep hebben eene blijvende waarde, die zoowel uit hunne kracht als uit hunne zwakheid spruit. Hunne kracht ligt in de uitnemende helderheid van stijl en voorstelling. Van Lennep heeft behoefte aan juistheid, nauwkeurigheid, duidelijkheid. Zijne vertelling zweeft nooit in een duisteren nevel van onoplosbare geheimzinnigheid.

Volledige tekst

1911 P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Lennep, Mr. Jacob van’. In: 'Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1'.

Citaat:

Hoewel hij zijn taak als volksvertegenwoordiger ernstig opvatte en degelijke adviezen deed hooren, werd vaak smadelijk door de bladen der oppositie - hij was conservatief - over zijn parlementaire loopbaan gesproken, alsof hij daar niet anders dan dwaasheden had verkocht; de waarheid was, dat hij nu en dan zijn toespraken met een grap of anecdote kruidde en, wanneer hij zich verveelde, zich soms den tijd met verzen maken en teekenen kortte.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'De lotgevallen van Ferdinand Huyck'

1841 ‘De lotgevallen van Ferdinand Huyck’. In: 'Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1841'.

Citaat:

In den ferdinand huyck is het blijkbaar des Schrijvers doel, eene levendige, getrouwe, natuurlijke voorstelling te geven van verschillende menschen en karakters. Door eenen gemeenschappelijken band moeten deze met elkander verbonden zijn, zoodat alles te zamen een goed geheel uitmake. […] Wat Rec. vooral ook in dezen Roman bewondert, is de losheid en gemakkelijkheid van voorstelling. De gesprekken zijn meestal onverbeterlijk; het zijn gesprekken; het eene vloeit uit het andere voort, en ieder spreekt altijd in zijn karakter. […] Maar bovenal moet [Recensent] den Schrijver aanvallen over zijne al te klaarblijkelijke en daarom ongelukkige navolging van een paar bijzonderheden uit den Pickwick van dickens.

Volledige tekst

1864 Cd. Busken Huet, ‘Jacob van Lennep’. In: 'Litterarische Fantasien en Kritieken' (tweede deel).

Citaat:

Ferdinand's lotgevallen bestaan uit eene reeks min of meer treffende avonturen, meer niet; en zijne geschiedenis zou nooit te boek gesteld zijn, indien, bij zijne terugkomst in het vaderland, hij den geheimzinnigen Vliesridder niet ontmoet had in de herberg te Soest. Dit ontneemt den roman niet één zijner deugden; het belet niet dat Ferdinand Huyck een door en door minzaam boek is, zoo frisch als een heldere voorjaarsmorgen, zoo genoeglijk als het onverwacht bezoek van een hartelijk vriend.

Volledige tekst

1892 W.J.A. Jonckbloet, ‘De roman’. In: 'Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 6: de twee laatste eeuwen (2)'.

Citaat:

Daarentegen is zijn beste roman stellig Ferdinand Huyck, die ook den zuiversten maatstaf voor zijn talent en zijne manier geeft. […] Vindt men in dezen roman, wat de zwakke zijde des schrijvers uitmaakt, in dubbele mate komt hier ook dat uit, wat zijne verhalen zoo aantrekkelijk deed vinden: die schilderachtigheid van voorstelling en die levendigheid van beschrijving, welke weinigen hem zullen verbeteren. Thans wordt daarin het gebrek gevoeld van een natuurlijken, lossen toon, van ongemaakt, ondeftig Hollandsch. Maar nog eens, men voelde dit nog niet, toen het werk het licht zag.

Volledige tekst

1921 J. Mathijs Acket, ‘Waar halen ze het vandaan?’. In: 'De Nieuwe Taalgids. Jaargang 15'.

Citaat:

Nu dan! deze vrolikheid, spotzucht, plaagzucht van de auteur, zit ook op vele plaatsen in Ferdinand Huyck. Z'n romanmensen staan als levende wezens voor hem, en dus kan hij niet nalaten ze d'r in te laten lopen, als hij de kans schoon ziet. […] Laten we overigens als we over Van Lennep en z'n Ferdinand Huyck spreken, niet uit de hoogte op de huiskamer neerzien, waar we de gezelligheid zo op prijs stellen. Van Lennep werd geprezen als een gezellig man. En al vernamen we deze getuigenis niet van z'n tijdgenoten, we zouden uit het boek kunnen besluiten dat hij deze deugd in hoge mate moest bezitten. Want Ferdinand Huyck is een gezellig boek.

Volledige tekst

1979 W. Drop, ‘De historische avonturenroman’. In: 'Verbeelding en historie. Verschijningsvormen van de Nederlandse historische roman in de negentiende eeuw'.

Citaat:

Samenvattend kunnen we zeggen, dat Van Lennep's derde roman weliswaar de konstruktie van een avonturenroman heeft, maar door zijn uitwerking toch veel meer de uitbeelding van een reëel stuk leven is geworden. Het aksent is bij de karaktertekening veel sterker dan in de vorige romans komen te vallen op de typen. Hoewel de roman niet is geplaatst in het kader van één of andere historische gebeurtenis, is in deze roman de uitbeelding van het verleden de meest overtuigende, die Van Lennep heeft gegeven.

Volledige tekst