Menno ter Braak Lof & Blaam

Menno ter Braak Lof & Blaam

Lof & Blaam: Menno ter Braak

1931 J.C. Bloem, ‘Het goed recht van het essay’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 30'.

Citaat:

Voorloopig blijft zijn grootste waarde, met scherpzinnigheid en geest vele conventies van den geest te hebben aangetast en vernietigd, voorzoover deze te vernietigen zijn (maar dat zijn zij niet, dat weet Ter Braak net zoo goed als ik). In twee opzichten hoop ik, dat zijn latere werk nog vooruit zal gaan. In de eerste plaats is er nu soms een wanverhouding tusschen de hevigheid van zijn kanonnade en de grootte der beschoten objecten. En in de tweede plaats is zijn schrijfwijze nog te vaak die eens philosophen, om het netjes te zeggen.

Volledige tekst

1950 H. Drion, ‘Emigrant uit Domineesland’. In: 'Libertinage. Jaargang 3'.

Citaat:

Er steekt een gevaar in, Ter Braak aan te vallen. […] Misschien is mijn hoofdbezwaar tegen hem juist wel dat hij van nature te véél eerbied voor de traditionele heiligheden voelde. Wìjst daar niet op de nadrukkelijkheid van zijn uitvallen tegen alle mogelijke waarden die hij neer wilde halen? Trouwens zijn wil tot neerhalen zelf is die van iemand die tegen die waarden op kijkt. Ter Braak maakt dan ook soms de indruk van het kind dat ‘erge’ woorden tegen zijn ouders gebruikt om het griezelige plezier en de sensatie van avontuur die dat geeft, en zijn aanvallen op de bestaande waardenhiërarchie liggen niet zo heel ver af van de kinderlijke ‘Umwertung aller Werte’ gelegen in het ‘Pappie is stout’.

Volledige tekst

1980 F. Bulhof, 'Over politicus zonder partij Menno ter Braak'.

Citaat:

Aan het voor het oog toch zo actieve leven van Menno ter Braak waren perioden van diepe neerslachtigheid niet vreemd. […]Het is in dit licht bezien niet zo verbazingwekkend dat Menno ter Braak in mei 1940 op het bericht van de capitulatie van het grootste deel van het Nederlandse leger niet anders heeft kunnen reageren dan door zich van het leven te beroven.

Het zijn vooral zijn constant, grondig gemotiveerd afwijzen van het nationaal-socialisme en zijn tragische zelfmoord die hem in en na de Tweede Wereldoorlog een uitzonderlijke positie verschaften, als literair criticus, als politiek leidsman, als moralist, als mens.

Volledige tekst

 

1990 A.L. Stillebroer-Schelling, in een brief aan biograaf Léon Hanssen.

Citaat:

Slank, knap, met een zo markant profiel, dat ik er met m'n kunstenaarsoog naar kon blijven kijken; verder zonder enige erotische uitstraling, kil, lijkbleek, met rotte tanden, zonder ‘voordracht’, wars van poëzie, waar hij niet goed raad mee wist.

Volledige tekst

1992: Léon Hanssen, 'Leven in geleende tijd. Over Menno ter Braak'.

Citaat:

Men kan zich Menno ter Braak daarom moeilijk anders voorstellen dan met zijn pen in de aanslag en een boek bij de hand. Zijn privéleven had hij helemaal weten in te richten als een schrijversbestaan. Dit maakte dat hij, een geboren auteur, in het huiselijk gezelschap van een echtgenote met wie hij gelukkig was, bij al zijn drukke werkzaamheden toch in zijn element is geweest. Als een man die niet van uitspattingen hield en daar ook nimmer van gehouden had, leidde hij een regelmatig leven. Alcohol was niet aan hem besteed, wellicht een erfenis van zijn ouders, maar hij rookte daarentegen graag een sigaret, een sigaar of in de vakantie een pijp. Naast de pen vormde de piano wel het belangrijkste attribuut van zijn bestaan. Of het nu was in de ochtend direct na het opstaan, of in de middagpauze als hij naar huis kwam, of op een feestje bij vrienden: hij werd steeds door de toetsen getrokken en speelde op basis van een zelf aangeleerd accoordensysteem op heel verdienstelijke wijze boogie woogie, ragtime of variaties op bekende wijsjes van film en theater. Hij kon ook heel opmerkelijk ‘improviseren’, een gave die hij met de filosoof Nietzsche gemeen had.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'Hampton Court'

1931 Roel Houwink, ‘Kroniek van het proza’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 30'.

Citaat:

Het is funest te moeten opmerken, hoe telkens weer de kranigheden van de personagiën uit dezen roman met ter Braak's eigen kranigheid, zooals wij die uit zijn essayistisch werk kennen, tezamenvallen. Heeft dan niemand van des schrijvers vrienden den moed gehad hem te waarschuwen tegen het publiceeren van dit volstrekt onrijp en onnoodzakelijk boek, dat zoo slap en liefdeloos geschreven is (laten wij hopen, dat de toekomst ons leert, dat ook dit pose was!) als het werk van den eersten den besten dillettant; een epitheton, dat wij ondanks alles ten eenen male weigeren aan dezen auteur toe te kennen? Of heeft hij niet kunnen luisteren naar welgemeenden raad, verdoofd door de onverantwoordelijke ophemelarij, waaraan men zich ten zijnen opzichte heeft schuldig gemaakt?

Volledige tekst

1931-33: Victor E. van Vriesland, ‘Menno ter Braak’s zelfprojecties’. In: 'Onderzoek en vertoog 1' (ed. 1958).

Citaat:

Mijn hoofdbezwaar tegen Hampton Court was, naar wij zagen, een, waarschijnlijk aan ervaringsarmoe en wereldvreemdheid toe te schrijven afwezigheid van afstand, projectie, transpositie tussen des schrijvers mentaliteit en de door hem verbeelde personen, die daardoor psychologisch niet tot leven kwamen en ongedifferentieerd, bedacht en geconstrueerd aandeden. Achter elke figuur bleef Menno ter Braak te zichtbaar.

Volledige tekst

1962 A Borsboom, 'Menno ter Braak: onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid'.

Citaat:

Tracht men nu Hampton Court (1931) binnen Ter Braaks ontwikkeling te plaatsen, dan kan men er enerzijds de nadruk op leggen dat het op de apotheose van een koel toeschouwerschap uitloopt, en dat het heftige reageren van Andreas op een aantal andere figuren vrij spoedig plaats maakt voor een omgang met hen als met abstracte pionnen van een spel waarin de stukken blind langs elkaar heen schuiven. Wees onaandoenlijk, lijkt de moraal van dit verhaal, nadat Andreas' aandoenlijke pogingen om in innig contact te treden met medemensen de revue zijn gepasseerd.

Volledige tekst

Z.j.: Martinus Nijhoff, ‘Kroniek der Nederlandse Letteren III’. In: 'Kritisch en verhalend proza' (Verzameld werk II) (ed. Gerrit Borgers en Gerrit Kamphuis, ed. 1982).

Citaat:

De eindeloze monologen van Andreas Laan, de eindeloze gesprekken met zijn oudere dubbelganger, een quasi-cynicus met ‘onberispelijke’ smoking en glimlach, zijn verre van belangwekkend of zelfs maar onderhoudend. Maar men heeft, met dit al, het voortdurend besef, dat er op een ijzige wijze met iets wordt afgerekend, dat hier compte rendu gedaan wordt door iemand die stikvol obsessies zit, met al de kalmte van zijn traag bloed, en die dit door intellectuele projectie tot bevrijding en verheviging tracht te dwingen. Men heeft er meer aan, zulk een boek te schrijven dan het te lezen.

Volledige tekst

1998 Kees de Bakker (red.), 'Over Conserve. De eerste roman van Willem Frederik Hermans'.

Citaat:

Na de bevrijding trad Hermans op als romancier, dichter, essayist en criticus en nam in de laatste qualiteit zoveel lieden tegen zich in, dat hij in de eerste qualiteit voorlopig weinig kans schijnt te maken op een behoorlijke behandeling.

Dit is een algemeen en waarschijnlijk onuitroeibaar verschijnsel van literaire hartstochten, zoals men indertijd ook waarnam ten aanzien van Ter Braak's eerste roman Hampton Court, dat tot op de laatste regel afgebroken werd door recensieschrijvers, die dit boek bejubeld zouden hebben, indien Ter Braak niet toen reeds als zo ‘scherp’ te boek stond.

Volledige tekst