Nicolaas Beets Lof & Blaam

Nicolaas Beets Lof & Blaam

Lof & Blaam: Nicolaas Beets

1864 Conrad Busken Huet, 'Nicolaas Beets, Verstrooide Gedichten uit vroeger en later tijd'. In: 'De Gids. Jaargang 28'.

Citaat:

Ben ik den tel niet kwijt, dan zijn er twaalf of dertien redenen waarom ik minder van den heer Beets dan van sommige andere menschen houd; waarom ik er vrede mede heb niet in zijne schoenen te staan; waarom ik, indien men deze zamenvoeging van hollandsche jongensuitdrukkingen gedogen wil, in onderscheiding van dat beste deel waaraan hij zoo groote waarde hecht, belijdenis doe te gelooven aan het bestaan van een bovenst best. Doch dit belet mij niet zijne verzen te bewonderen, of hem mede te tellen onder de leden van dat eeuwenheugend geslacht waaraan volken en bijzondere personen zoo oneindig voel verpligting hebben.

Volledige tekst

1875 F.C. de Brieder, ‘Maandelijksche praatjes’. In 'De Gids. Jaargang 39'.

Citaat:

Nicolaas Beets is tot Hoogleeraar te Utrecht benoemd. Wél eindelijk! Beets is een van die mannen van wie men bijna niet gelooven kan, dat zij nog geen professoralen zetel hebben ingenomen. Ik geloof dat hij in ieder ander land reeds lang een sieraad zou zijn geweest van een Akademie, - in Nederland is hij dertig jaar miskend, vergeten. Maar zijn wij dan zoo rijk aan waarlijk groote mannen, dat wij een als Beets over het hoofd kunnen zien? 't Allerminst, maar 't is alsof wij zoo verblind zijn door coteriegeest en partij-zucht, dat wij alleen hen kunnen waardeeren, met wie wij 't in allen deele eens zijn en in wie wij onze eigen opvattingen terugvinden.

Volledige tekst

1885 Cornelis Paradijs [= Frederik van Eeden], ‘Aan N. Beets’. In ‘Grassprietjes’.

O Beets, wat zijt gij groot!
Als God het niet verbood,
Dan zou ik u aanbidden...
Nu laat ik dat in 't midden:
Toch val ik voor u neêr
En breng u lof en eer:
Wat is uw muze rijk...
En dichterlijk!

Vol speelsch vernuft, o ja!
Is wel uw Camera-
Doch dat was maar een grapje,
Een dartlend eerste stapje;
Doch boven Hildebrand
Steeg hoog de Predikant:
Die heeft eerst goed geschreven!
En zoo verheven!

De godsvrucht was uw heil...
Gebonden werd uw stijl,
En dat was eerst het ware:
Aandachtig zit de schare
En staart bewondrend aan.
Hoe bundels najaarsblaân
In vromen stroom ontglippen
Uw grijzen lippen!

Volledige tekst

1907 J. Koopmans, 'Boekbeoordelingen'. In: 'De Nieuwe Taalgids. Jaargang 1'.

Citaat:

Beets wordt inderdaad te weinig gekend. Van z'n gedichten hebben betrekkelik weinige de aandacht getrokken; van z'n overige werken, op stichtelik, letterkundig en maatschappelik gebied, in 'n ruime kring, zo goed als geen. Veel meer kende men de Hildebrand van de Camera. In de litteratuur was Beets vrijwel in Hilderbrand [sic]opgegaan. Waarom niet? Toen Beets geen Hildebrand meer had willen wezen, was hij bij ongeluk de auteur geworden van Gwy de Vlaming, José en Kuser en dergelijke, voortbrengselen, die hij later zelf waarmerken zou als geschreven in 'n door hem minderwaardig geachte ‘zwarte tijd.’ En nog later - fluisterde de legende rond, - was Hildebrand geheel in de dominee opgegaan.

Volledige tekst

1914 Dr. J. te Winkel, 'Nicolaas Beets’. In: 'Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde'.

Citaat:

Die begaafde, geestige, levendige jonge man in den vollen bloei der jeugd kon niet nalaten hen voor zich in te nemen; en menigeen onder hen zal met zoeten weemoed hebben gedacht: ware ik nog jong als hij! Met welgevallen luisterden zij naar hem, wanneer hij met zijne duidelijke, welluidende stem zijne verzen voordroeg in de Maatschappijen, waarvan zij de bestuurders waren.

Volledige tekst

1921 Albert Verwey, 'Proza. Deel 1'.

Citaat:

[Beets] had dat soort genoegelijke en hartelijke houden van de dingen, dat het wezenlijke in zijn schets van de hollandsche jongen is, het soort houden waarmee men aan het omringende leven oprecht deelneemt, maar er ook wel een beetje boven staat. Het is namelijk die genegenheid die de dingen wel in zich opneemt, maar ze niet te zeer ondergaat, integendeel ze bekijkt en er zich mee vermaakt. En datzelfde gevoel had hij ook tegenover de menschen.

Volledige tekst

1939 Anton van Duinkerken, geciteerd door Menno ter Braak in 'Vaderlandartikelen'.

Citaat:

Ironisch? Hij was het! In verzet tegen den geest der eeuw? Hij was het ook! Even burgerlijk als al zijn typen? Hij was het evenzeer! Romanticus? Hij was het! Realist? Hij was het terzelfder stond! Ontmaskeraar van de hypocrisie? Voorzeker! Het geweten van een gewetenloozen tijd? Tot op zekere hoogte: ja! Een eerlijk man? Men kan het niet ontkennen! En toch een beetje huichelachtig op zijn tijd? Men moet toegeven, dat hij er iets van in zich had!....

Volledige tekst

1998 Willem van Toorn, 'Leesbaar landschap'.

Citaat:

‘Een knipoog - die zie je in al de landschappen van Hildebrand. Een knipoog tegen de burgerlijke lezer van wiens begrip hij verzekerd is: kijk eens, wat een vreemde wereld daarbuiten; lieflijk hier en daar, en vol ontroerend simpele lieden, maar vreemd. En wat nog wel fris en oorspronkelijk leek in het jeugdwerk, valt door de mand als zelfgenoegzaam domineesgebabbel in het latere werk.’

Volledige tekst

Lof & Blaam: Camera Obscura

1898 E.J. Potgieter, 'De werken. Deel 13. Kritische studiën', deel 1 (ed. Johan Carl Zimmerman).

Citaat:

Wij zijn van zelven tot de verklaring genoopt, waarom wij niet onvoorwaardelijk met Hildebrand sympathiseren. Het boek heeft tal van verdiensten, en wij zullen daaraan straks onbekrompen regt doen, maar er faalt voor ons gevoel eene hoofdverdienste aan, welke wij zoo gaarne bij en boven die alle zouden huldigen. Het is geen lid der Nuttigheidsbent, dat hier spreekt.

Volledige tekst

1903 W.G. van Nouhuys, ‘Nicolaas Beets - 13 September 1814-13 Maart 1903’. In: 'Groot Nederland'.

Citaat:

De Camera Obscura is in haar beste stukken hoofdzakelijk het product van critisch zien door een smaakvol waarnemer. Hij ergert zich niet aan het waargenomene, hij maakt er zich niet fel spottend vroolijk over, hij plaatst het goelijk glimlachend zóó voor ons, dat we, de realiteit herkennende, tevens tal van juist lachwekkende kantjes scherp verlicht zien. Hij zet het waargenomen in het zonnetje en doet dat met zooveel talent, dat het ons bekoort en vermaakt tegelijk.

Volledige tekst

1904 Pierre Daniel Chantepie de la Saussaye, 'Het leven van Nicolaas Beets'.

Citaat:

Twee schrijvers hebben in de laatste geslachten ons Hollandsch los gemaakt en vernieuwd: Hildebrand en Multatuli. Dat hun invloed in zoo uiteenloopende richting werkt is evenzeer in het verschil van beider stijl als in het verschil van den geest hunner werken gegrond: trouwens indien de stijl de mensch is, kunnen wij vorm en inhoud niet van elkander scheiden. Maar de Camera is meer een nationaal boek dan Max Havelaar. De Camera is een datum in de geschiedenis onzer letteren, een der zeer weinige boeken (het eenige?) waarop ons, ook in zijn beschaafde kringen zoo weinig geletterd, volk in het dagelijksch gesprek zinspeelt en waarvan de figuren voor ieder oude bekenden zijn.

Volledige tekst

1912 G. Kalff, 'Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7'.

Citaat:

Beets laat zijn menschen praten met een fijn gevoel voor al die verschillen, nuanceeringen en schakeeringen, welke samenhangen met het verschil van gewest, stand, ambt of beroep, karakter, leeftijd, stemming, omstandigheden enz. Vandaar het dialect van zijn boeren; de volkstaal van zijn diakenhuismannetje, den meesterknecht Barend en de hospita van Suzette Noiret; de technische uitdrukkingen van het koekbakken en het biljarten; maar ook het eigen taaltje van de Stastokken, de Kegge's, den charmanten Van der Hoogen en zooveel anderen.

Volledige tekst

1915 Gerrit van Rijn en J.J. Deetman, 'Nicolaas Beets. Deel 2'.

Citaat:

Beets moest toen nog worden wie hij later en vooral op zijn zeventigsten jaardag voor geheel Nederland geweest is: “aller roem en kroon.” De Haarlemmers, evenmin als velen in Nederland, zagen tegen “de Camera” toen zeer hoog op en dachten er niet aan, dat dit boek tientallen jaren lang door druk op druk onder opeenvolgende geslachten bij duizendtallen zou verspreid worden. De Haarlemmers zagen er een persiflage van hun burgerlijkheid in, ja, soms van bepaalde personen, waarvoor “zoo'n jongmensch” zich had behooren te wachten. De Haarlemmers waren alleszins voorstanders van “deugd en goede zeden”, maar in de leer en het doen van het Beets aantrekkende “Réveil”, zagen zij eene door hen zeer verdachte overdreven vroomheid; de Haarlemsche geest waar-schuwde dus dagelijks de jongeren van jaren tegen zulk een gevaarlijke richting.

Volledige tekst

1939 Menno ter Braak, 'Vaderlandartikelen'.

Citaat:

‘De Camera is een voortreffelijk boek, al draagt het dan ook het stempel der kleinburgerlijkheid. Men mag daarmee gerust spotten, want Hildebrand spotte er zelf ook mee, al voelde hij zich, in tegenstelling tot Multatuli, in deze sfeer van zelfgenoegzaamheid en pedanterie zeer wel thuis.’

Volledige tekst