Op titelpagina en voorkant: "Wat de ouden zongen dat piepen de jongen"
Bevat: Men moet het ijzer smeden terwij het heet is ; Hij vischt achter het net ; Als de wijn is in den man, dan is de wijsheid in de kan ; Elk meent zijn uil een valk te zijn ; Die niet hooren wil, moet voelen ; De beste stuurlui staan aan wal ; Het is altijd pik op den kleinen jongen ; Hij heeft zijne koetjes op 't droog ; Hij kan nog geen tien tellen ; Hij vindt den hond in den pot ; Als het kalf verdronken is, dempt men den put ; Zijn haan moet altijd koning kraaijen ; Het is beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht ; Hij slaat den spijker op den kop ; Lap om leer slaat gij mij, ik sla u weer ; Een ezel stoot zich geen tweemaal