De Schoolmeester Biografie

De Schoolmeester is het pseudoniem van Gerrit van de Linde Jz. Hij neemt het pseudoniem aan als hij kostschoolhouder in Engeland is en versjes stuurt aan zijn vriend, de schrijver Jacob van Lennep. Van de Linde was naar Engeland gevlucht vanwege zijn schulden en de gevolgen van ongeoorloofde liefdesverhoudingen. Hij blijft humoristische gedichten schrijven die na zijn dood door Jacob van Lennep worden uitgegeven onder de titel 'De gedichten van den Schoolmeester'. De bundel bereikt al gauw een ongekende populariteit en wordt vaak herdrukt.

Jeugd

Gerrit van de Linde wordt op 12 maart 1808 geboren in Rotterdam. Zijn vader Jan van de Linde is koopman. Zijn moeder Hester de Vooys overlijdt als Gerrit nog maar vier jaar oud is. Van de vroege jeugd van Gerrit van de Linde is niet veel bekend, behalve dat de literaire aanleg zich al vroeg openbaart. Al in 1825 wordt een gedicht van hem gepubliceerd: ‘Het gebed’.

Belgische opstand

In 1825 gaat Gerrit van de Linde theologie studeren in Leiden. In 1832 slaagt hij wel voor zijn kandidaats, maar de eindstreep zal hij nooit halen en daarmee ook het predikantschap niet.

Als in 1830 de Belgische Opstand uitbreekt, meldt Van de Linde zich aan als vrijwilliger. Als korporaal van het ‘Korps Vrijwillige Leidse Studenten Jagers’ is hij bijna een jaar lang betrokken bij de (vergeefse) strijd tegen de rebellerende Belgen.

Leiden

Na het vrijwillige soldatenleven komt van studeren niet veel terecht. Wel maakt hij steeds meer naam met zijn gedichten en vaak humoristische voordrachten. Zo verzorgt hij zelfverzonnen poppenkastvoorstellingen waarin de Leidse hoogleraren belachelijk worden gemaakt. Ook schrijft Van de Linde zijn eerste absurdistische gedichten.

In Leiden ontmoet hij de schrijver Jacob van Lennep, met wie hij zijn leven lang bevriend zal blijven.

Schulden en schande

De theologiestudent Gerrit van de Linde neemt het niet zo nauw met de strenge moraal van zijn tijd. Hij leeft er feitelijk op los en zijn schulden groeien navenant. Van de Linde komt in de problemen als uitkomt dat hij de dochter van een muzikant heeft bezwangerd. Nog erger wordt het als uitkomt dat Van de Linde ook een relatie onderhoudt met de echtgenote van een hoogleraar en dat ook zij van hem een kind verwacht.

Vlucht naar Engeland

De bedrogen hoogleraar is razend en laat Van de Linde van de universiteit verwijderen. Het ambt van dominee kan Van de Linde ook vergeten. Als de schuldeisers horen dat Van de Linde student-af is, melden ze zich één voor één. Studenten genieten nog wel enig krediet in die tijd omdat ze waarschijnlijk later een goede baan zullen krijgen. Schuldenaren zonder vooruitzichten hoeven nergens op te rekenen.

Gerrit van de Linde ziet geen andere uitweg dan heimelijk te vluchten naar Engeland. Op 22 januari 1834 neemt hij de boot naar Londen. Het geld dat Jacob van Lennep en andere vrienden hem hebben toegestopt, is het enige dat hij heeft..

Kostschool

Van de Linde maakt in Londen een tijd van bittere armoede door. Hij is volledig berooid en weet amper het hoofd boven water te houden. In 1835 lukt hem echter om met financiële hulp van Jacob van Lennep een kostschool over te nemen. Het begin is moeilijk, maar na een tijdje gaat het voortvarender. Het gaat nog beter als hij in 1837 trouwt met Caroline de Montenuis, dochter van een Franse kostschoolhouder. Samen krijgen ze twee zoons.

Gerespecteerd burger

Met Caroline koopt Van de Linde een pand in Highgate. Ze noemen hun nieuwe kostschool ‘College français’. Gerrit van de Linde wordt in deze jaren gerespecteerd door de Londense gemeenschap. Hij wordt gerespecteerd vanwege zijn vernieuwende onderwijsmethoden. Lijfstraffen zijn uit den boze en er is in zijn school veel aandacht voor wiskunde en de moderne talen.

De Schoolmeester

Van de Linde blijft altijd contact houden met Jacob van Lennep. Hij schrijft hem met enige regelmaat lange, niets verhullende brieven en stuurt ook gedichten en allerlei gekke stukjes mee. Als Van Lennep hem vraagt om bij te dragen aan de nieuwe almanak Holland, gebruikt Van de Linde voor het eerst zijn pseudoniem: De Schoolmeester. Van de Linde draagt trouw bij aan Holland. Hij doet het ook voor het honorarium, want zijn oude Leidse schuldeisers zijn hem in Engeland weer op het spoor gekomen. Zijn schulden zal Van de Linde echter nooit meer geheel afbetalen. In 1857 vat hij bij een bezoek aan het vasteland een zware kou op. Gerrit van de Linde overlijdt op 27 januari 1858 in Londen aan een longontsteking. Hij is dan amper vijftig jaar oud.

De gedichten

Jacob van Lennep verzorgt na Van de Lindes dood een bundel gedichten van zijn vriend. Van Lennep ziet in een boekuitgave ook een middel om de weduwe en de achtergebleven kinderen te ondersteunen. Uit de publicaties in Holland en uit een doos met manuscripten die de weduwe heeft toegestuurd, stelt Van Lennep de bundel De gedichten van den Schoolmeester samen, die in 1859 verschijnt. De humoristische bundel wordt ongekend populair en beleeft vele herdrukken.

Absurdistisch

Vrijwel alle gedichten van de Schoolmeester zijn humoristisch op het absurde af. De Schoolmeester is dol op de gekste vergelijkingen en vaak loopt de beeldspraak helemaal uit de hand. Het is daarom niet verbazend dat De Schoolmeester tot op heden populair is gebleven. Onder de liefhebbers van De Schoolmeester bevinden zich ook auteurs als Jan Hanlo en W.F. Hermans, die De Schoolmeester de eerste Nederlandse surrealist noemt.

Gerrit van de Linde ligt begraven op de begraafplaats van het Londense stadsdeel Hornsey.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1912 G. Kalff, ‘Van Lennep. (Slot). De Schoolmeester (G. van de Linde Janszoon 1808-1858)’. In: G. Kalff, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7’.

Citaat:

Belangrijker echter dan wat hij met anderen gemeen heeft, is het eigene in hem. Het wezen van des Schoolmeesters werk is humor, oppervlakkig doorgaans, doch luchtig, frisch, glinsterend met den glans van het onverwachte; een enkelen keer treffend door onvermoede diepte. Tegenstelling is zijn lust; tegenstelling van werkelijkheid en verbeelding, hoe schriller hoe liever; tegenstelling door de overdracht van mensch op dier en van dier op mensch, van ernst en luim, van gezond verstand en onzin. Hij vermeit zich in de samenvoeging der meest ongelijksoortige dingen, het bijeenbrengen van het verst uiteenliggende; in toevoegsels die wegnemen; in het met nadruk verzekeren van dingen die vanzelf spreken en het beroep op autoriteiten waar dat allerminst noodig is; hij neemt een loopje met Nederlandsche typen of instellingen van vóór 1834 en van na dien tijd: de trekschuit, de Amsterdamsche koopman, de schutterij; hij drijft den spot met redeneering en motiveering, met zich zelven niet het minst.

Volledige tekst

1973 G.P.M. Knuvelder, ‘Gerrit van de Linde (1808-1858)’. In: G.P.M. Knuvelder, ‘Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3’.

Citaat:

Er zijn bewijzen te over, dat Van de Linde niet alleen een hoogernstig man was - zijn humor is er bijvoorbeeld een bewijs van -, maar ook uitstekend ‘ernstig’ Nederlands wist te schrijven. Het holle en bombastische echter van veel tijdgenotelijke literatuur was hem een ‘dankbaar’ object: het leende zich bij uitstek tot het stilistisch procédé, waarmee deze vereerder, nota bene, van Bilderdijk7 opereerde: de meest onverwachte tegenstellingen, dwaze combinatie van volstrekt heterogene denkbeelden en situaties, verrassende associaties en overspringen op klank-, maar niet zinverwante woorden, ongerijmdheden (‘En voor de kinderen, die ik, tusschen twee haakjes, nog niet heb, is hij zeer goedig’), overdadige nauwkeurigheid en punctualiteit - en dit alles op het stramien van zijn knittelvers en zeer gevarieerde ritmische mogelijkheden.

Volledige tekst

1978 Gerrit Komrij, ‘De halve Schoolmeester werd een hele’. In: Gerrit Komrij, ‘Papieren tijgers’.

Citaat:

Geprikkeld raakt hij wanneer de brieven van Van Lennep uitblijven, ze vormen voor hem het belangrijkste contact met Nederland, nadat hij daar door zijn schuldeisers, een liaison met ‘gevolgen’ en een furieuze chemie-professor, Van der Boon Mesch, die hij de horens had opgezet, uit was verjaagd. ‘Schrijf mij bid ik u toch spoedig, want ik verlang hier even vurig naar, als wellicht Van der Boon Mesch naar de menstruatie zijner Echtvriendin,’ schrijft hij al op zijn Nederlandse onderduikadres (1834), vlak voor zijn vlucht, en het blijft ook in Engeland zo, wanneer hij kostschoolhouder is geworden:

Volledige tekst

1979 T. van Deel en Marita Mathijsen, ‘Waardering’. In: De Schoolmeester, ‘De gedichten van den Schoolmeester’ (ed. J. van Lennep, met een inleiding van T. van Deel en Marita Mathijsen) (derde herziene druk).

Citaat:

Veel minder duidelijk, maar niet minder hevig dan bij Paaltjens bijvoorbeeld, ligt aan het werk van de Schoolmeester een hypergevoelige, romantische natuur ten grondslag, die spotten, capriolen maken en lachen moet om zich te handhaven. Van de Linde maakt het ons niet eenvoudig dit wezen door de schijn heen te zien, hij werpt een hoge dam op van gekheid en technisch vernuft, maar wie eenmaal heeft ingezien dat het gevoel een masker kreeg opgezet, kan deze poëzie onmogelijk nog als kolder alleen beschouwen.

Volledige tekst

1985 G.W. Huygens, ‘Linde Jz., Gerrit van de’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Sedert 1825 student theologie te Leiden. Na zijn deelname aan de tiendaagse veldtocht in het regiment jagers voltooide hij zijn studie niet. Door zijn losbandige levenswijze en vele schulden onmogelijk geworden vertrok hij in 1833 met steun van enkele vrienden naar Engeland. Te Londen kwam hij na een moeilijke tijd aan het hoofd van een kostschool te staan. Door een voorbeeldige levenswandel en humane opvoedingsmethoden rehabiliteerde hij zich.

Volledige tekst

1986 Dick Welsink, ‘De Schoolmeester 1808-1858’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Toen hij nauwelijks vier jaar oud was, overleed zijn moeder en stond zijn vader alleen voor de taak zijn zoon een goede opvoeding te geven. In ‘lets over den schrijver en zijn dichttrant’ dat zijn vriend Jacob van Lennep bij wijze van inleiding schreef voor de Gedichten van den Schoolmeester (1859) verklaart hij dat Van de Linde zich reeds op zeer jeugdige leeftijd onderscheidde ‘door vlugheid van bevatting en levendig vernuft’, waaruit we mogen afleiden dat zijn intellectuele ontwikkeling voorspoedig verliep, ook al ontbrak hem de moederlijke affectie, die slecht(s) vergoed kon worden door vaderlijke verwennerij. Nog voordat hij zich in 1825, zeventien jaar oud, inschreef als student aan de faculteit der Godgeleerdheid te Leiden, had hij zich in zijn geboortestad enige faam verworven als voordrager van eigen dichtwerk.

Volledige tekst

1993 De Schoolmeester, ‘[Brief aan Jacob van Lennep] Highgate, 22 augustus 1851]’. In: De Schoolmeester, ‘Waarde van Lennep : brieven van De Schoolmeester’ (ed. Marita Mathijsen) (derde, herziene druk).

Citaat:

Ik bezit ongelukkig dien elastieken geest niet die u en anderen in staat stelt onder alle omstandigheden te werken. Zoodra de school begint is 't met mij over, zoodat ik bijna nooit iets kan doen except in de vacantie, en dan noch moet ik uit de stad kunnen zijn; het is alsof de atmospheer van een school een domper zet zelfs op het rampzalige zessenkaarsjen van een kreupeldichter.

Volledige tekst