J.H. Neve Kinderarbeid in Nederland
een verkennend onderzoek naar omvang en verschijningsvormen van kinder- en jeugdarbeid in Nederland
Gedrukt boek
De onderzoekers hebben in vier verschillende regio's aan in totaal 2000 scholieren in de leeftijd van 13 tot en met 17 jaar een vragenlijst voorgelegd. Driekwart van de jongeren gaf aan in 1987 een baantje te hebben gehad. Van hen had 40% meer dan een baantje. Daarbij gaat het om werk dat tenminste op 5 dagen in dat jaar is uitgevoerd. De deelname aan arbeid loopt op met de leeftijd van de jongeren, maar al op 13-jarige leeftijd werkt bijna 70%. Van de ondervraagden verricht iets meer dan de helft verboden kinder- of jeugdarbeid. De overtreding die het meest voorkomt is het op te jonge leeftijd uitvoeren van werkzaamheden. Dit is de zogenoemde verboden kinderarbeid. Ook worden met het werken in het weekend en in de avonduren veelvuldig de wettelijke regelingen overtreden voor werk- en rusttijden van jongeren. Van de werkzaamheden die volgens de wet niet zijn toegestaan wordt 62% verricht binnen een onderneming. Daarvan vormt het kranten-bezorgen een vijfde deel. In bijna 40% van de gevallen gaat het echter om als onschuldig beschouwde werkzaamheden, zoals auto's wassen of oppassen De onderzoekers concluderen dat de bestaande sekse-verdeling bij volwassenen ook bij de arbeid door jeugdigen terug te vinden is. Jongens klussen of tuinieren meer. Meisjes houden zich meer bezig met werk in een manege, op kantoor, in de horeca of met oppassen. In de grote stad is dit rollenpatroon minder aanwezig dan in de plattelandsgebieden. Uit het rapport blijkt dat de meeste jongeren met een baantje het hele jaar door op 1 of 2 dagen per week werken. De helft van de werkzaamheden wordt regelmatig in het weekend uitgevoerd. De werkdag beslaat meestal 5 uur of minder. In het algemeen krijgen de jongeren geld voor hun arbeid. Als dat het geval is liggen de verdiensten gemiddeld op ƒ 5,-- per uur. Het uurloon van de meisjes ligt gemiddeld een gulden lager dan dat van de jongens. Leden van etnische minderheden blijken veel minder vaak een baantje te hebben dan de overige jongeren in 1987 Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal jongeren dat werkt het laagst is in de grote stad en het hoogst op het platteland. Overheersen in de twee steden die in het onderzoek zijn opgenomen het werk in de horeca, de detailhandel en het schoonmaakwerk, in de twee plattelandsgebieden komen de werkzaamheden op de boerderij en het tuinieren vaak voor. De werkdagen van jongeren op het platteland zijn gemiddeld langer dan die van jongeren in de stad
Meer informatie
Je leent dit boek bij je eigen Bibliotheek. Vul de vier cijfers van je postcode in en vind je Bibliotheek.