Conrad Busken Huet Lof & Blaam

Conrad Busken Huet Lof & Blaam

Lof & Blaam: Conrad Busken Huet

1875 B.D., ‘Binnenlandse letterkunde’. In: 'Vaderlandsche Letteroefeningen. Jaargang 1875'.

Citaat:

Gelijk weleer de ‘Braga’, is hij een echt enfant terrible op letterkundig gebied. Meer schalksch dan boosaardig, trekt hij den lezer aan, die zonder alles te beamen, luistert naar den onderhoudenden verteller, wiens woorden in der tijd opspraak verwekten en tegenstand uitlokten, doch in weerwil van dit alles nu ten derden male worden gehoord.

[…]

Alles te zamen nemende, vinden wij de wijze, waarop de heer B.H. kritiek oefent, voor den lezer onderhoudend en in vele opzigten nuttig, voor den gekritiseerde pijnlijker dan noodig is, om het beoogde doel te treffen, en als genre niet aan te bevelen, dewijl een zoo spelend vernuft ligt verleidt, zich vrolijk te maken ten koste van anderen.

Volledige tekst

1888 Jan ten Brink, ‘Conrad Busken Huet’. In: 'Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 2'.

Citaat:

Hoe is het mogelijk, dat een man van zoo zeldzame begaafdheid en ongemeene geestkracht somtijds stuitte op vlagen van ontevredenheid bij zijne landgenooten en zijne lezers?

‘Te vurige liefde voor de eer der nationale letteren is de eenige zedelijke fout, die mijne geschriften aankleeft’ - meende hij zelf.

Daarbij komt ‘het onbeschroomd kritiseeren van tijdgenooten’. Beide trekken dienen aangevuld met een derden: schatten van plaagziek vernuft, dat te spoedig de oude les: zwijgen is goud vergeet.

Volledige tekst

1924 P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Huet, Conrad Busken’. In: 'Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6'.

Citaat:

Van karakter trouwens was hij een echte Hollander, veel meer dan een Franschman: bijzonder energiek, praktisch, soms wat hard; eenigszins verlegen, wel eens preutsch, bedekt hartstochtelijk, vaak melancholiek en toch levenslustig, vertoonde hij een menging van eigenschappen, die, men zal het toegeven, in ons land niet zeldzaam is. Slechts een sterke voorliefde voor het komieke en ironische, de straks al genoemde bitterheid en een zekere minachting voor kleine quaesties en kleine gevoelens zijn in Huet's karakter misschien minder nationaal te noemen.

Volledige tekst

1927 Jan te Winkel, ‘De critiek in de tijdschriften’. In: 'De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde VII. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (2)'.

Citaat:

De psychologische critiek, door Huet hier op het voorbeeld van Sainte-Beuve ingevoerd en, als alle navolging, brutaler toegepast, was nog te ongepaster en onkiescher, omdat in een klein land als het onze ieder misteekend karakter bekend is als werkelijk persoon, in grootere landen daarentegen bij de meesten slechts als een min of meer beroemde naam. Door menigeen met zijne critiek ook als mensch te grieven heeft Huet op velen den indruk gemaakt van hardvochtigheid of althans van vlegelachtige brutaliteit, evenals hij een indruk van baldadigheid gaf door de niet ontveinsde innerlijke zelfvoldoening, waarmee hij de sneeuwballen (of moeten wij liever zeggen: de handgranaten?) van zijn vernuft wierp door de ruiten van heiligdommen op allerlei gebied. Intusschen belette hem eene zekere naïeveteit duidelijk in te zien, hoe gevaarlijk zijne vernuftsbommen en zijn scherp-gepunte stijl, de door hem gehanteerde wapens, niet slechts voor anderen waren, maar ook voor hemzelf.

Volledige tekst

1977 Jan Romein en Annie Romein-Verschoor, ‘Conrad Busken Huet’. In: 'Erflaters van onze beschaving'.

Citaat:

Al de tegenstellingen in zijn wezen, waar hij zelf onder geleden heeft en die zijn tegenstanders voortdurend prikkelden: tussen zijn afgemeten, deftig gebaar en zijn heftigheid, zijn verlegenheid en zijn scherpe toon, zijn ingetogenheid en zijn agressiviteit, zijn ‘achterbaksheid’ en zijn ‘exceptionele oprechtheid’, dat alles laat zich herleiden tot de éne grote tegenstelling tussen de schrijver en de mens in de schrijvende mens, tussen de scheppende, denkende, kritische geest en de daadwerkelijkheid. Wie die tegenstelling meent te moeten vertalen als: een grote mond en dáden - en velen die Huet karakterloosheid verweten deden dat - wie meent dat hierbij de gemeenplaats van de kritiek die gemakkelijk is te pas zou komen, weet niet wat denkmoed is.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'Het land van Rembrand'

1888 Jan ten Brink, ‘Conrad Busken Huet’. In: 'Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 2'.

Citaat:

Doch ‘Het land van Rembrand’ is meer, het is Huet's meesterstuk, een wonder van studie, een wonder van stijl. […] Men kan lichtelijk beweren, dat de auteur hier of daar op een ondergeschikt punt heeft gefaald. Dit te zeggen bewijst niets. De greep in onze geschiedenis der middeleeuwen is even geniaal als verrassend […] Het boek is in aller handen en boeit allen, trots de kleine leemten, die misschien door vakmannen bij eene enkele bijzonderheid in eene afzonderlijke onderafdeeling zouden kunnen worden ontdekt. De historie der beschaving van ons voorgeslacht dus op te vatten getuigt van wijsgeerigen zin, maar vooral van groote bekwaamheid in de uiterst moeielijke kunst van geschiedenis te schrijven.

Volledige tekst

1891 H.J. Polak, ‘Tweëerlei letterkundige kritiek’. In: 'De Gids. Jaargang 1891'.

Citaat:

Overladen in anderen zin moet ook het laatste en grootste werk, het Land van Rembrand, genoemd worden. Voor deze geweldige onderneming, eene beschavingsgeschiedenis van Noord-Nederland te schetsen tot en met de zeventiende eeuw, is de tijd van voorbereiding blijkbaar te kort geweest. Met meer dan ijzeren vlijt, met bovenmenschelijke volharding is gearbeid, onmetelijke bibliotheken zijn geraadpleegd en geëxcerpeerd, maar de stof is den bewerker, die geen rust had en wien geen rust gelaten werd, blijkbaar over het hoofd gegroeid. De tweede uitgave heeft talrijke verschrijvingen der eerste terechtgebracht, ten gevolge van eigen nadenken of de opmerkingen van belangstellenden aan den dag gekomen. Maar desniettegenstaande is de kritiek der vakmannen blijven klagen over onvolledigheid hier, over oppervlakkigheid ginds, over paradoxen en enormiteiten overal.

Volledige tekst

1898 ‘Bibliografie’. In: 'De Gids. Jaargang 1898'.

Citaat:

In een derden druk ligt thans het meesterlijk werk voor ons, ditmaal in nog aantrekkelijker vorm dan vroeger, geïllustreerd met portretten, reproducties van prenten, photogravures, die door te aanschouwen te geven vrat in het bijzonder over de architectuur en de beeldende kunsten in deze landen gezegd wordt (o.a. in het gedeelte dat Lucas van Leiden tot opschrift draagt), voor hen die deze hoofdstukken uit de beschavingsgeschiedenis bestudeeren willen, van groot nut zijn.

Volledige tekst

1943 Garmt Stuiveling, ‘De kunst om de kunst. Huet als criticus en cultuur-historicus’. In: 'Een eeuw Nederlandse letteren'.

Citaat:

Een kosmopolitische geest en een goed-vaderlands gemoed, een objectieve kennis en een subjectieve stijl moesten in éen man samenkomen, eer dit magistrale boek kon ontstaan, dat ondanks de talloze onderdelen, waarop een latere wetenschap haar kritiek heeft, als eenheid onovertroffen is gebleven, ja ongeëvenaard. Maar zelfs ten aanzien van dit werk bleek de toenmalige kritiek niet in staat tot méer dan een kleine, door talloze détailpunten beknibbelde lof.

Volledige tekst

1944 Gerben Colmjon, 'Conrad Busken Huet: een groot Nederlander'.

Citaat:

En dan: de interpretatie der feiten en hun rangschikking door Huet is geheel en al origineel: nuchter, zonder vooropgezette romantiek, psychologisch aannemelijk gemaakt. Al schrijft hij zelf gekscherend in een brief dat het boek alleen tot verheerlijking van Nederland gemaakt wordt, hij vermijdt elk valsch idealisme en zet dat bij anderen den domper op. Figuren die altijd in de hoogte zijn gestoken, als bijvoorbeeld de kruisvaarders, toont hij ook van hun donkere zijde.

Volledige tekst

1977 Jan Romein en Annie Romein-Verschoor, 'Erflaters van onze beschaving'.

Citaat:

In zijn hoogste potentie komt dit uitzonderlijke vermogen van Huet aan de dag in zijn meesterwerk, onze eerste Nederlandse cultuurgeschiedenis Het Land van Rembrand (1882-'84). Men kan het boek alle tekortkomingen van pionierswerk, alle fouten van ‘leken’-arbeid aanrekenen, dan nog blijft het een van onze klassieken op een terrein, dat de verstandige en loyale vakman allang geleerd heeft met de begaafde en ernstig werkende leek te delen en waar - als overal elders - de pionier recht heeft op een deel der verdiensten van al wie na hem komen.

Volledige tekst