J. Slauerhoff Biografie

De arts Jan Slauerhoff is één van de belangrijkste dichters van het Interbellum. Zijn verzen worden gekenmerkt door Weltschmerz en eeuwig verlangen. Zijn verhalen en romans spelen zich af in exotische oorden, die hij als scheepsarts bezoekt. In zijn korte leven heeft Slauerhoff de nodige literaire contacten en publiceert hij veel. Slauerhoff, die vanaf zijn geboorte ziekelijk is, sterft jong aan tuberculose.

Jeugd

Jan Jacob Slauerhoff wordt in een zich snel opwerkend middenstandsgezin geboren als vijfde van zes kinderen. Zijn vader is behanger en stoffeerder. Al vroeg heeft Slauerhoff last van astmatische aanvallen. De zomers brengt hij niet in zijn geboorteplaats Leeuwarden door, maar op het eiland Vlieland, waar zijn moeder Cornelia Pronker geboren is. Hij volgt in Leeuwarden de HBS en gaat daarna in Amsterdam medicijnen studeren. Zijn eerste gedichten verschijnen in Propria Cures. Hij laaft zich aan het werk en de levensstijl van Franse symbolistische dichters als Baudelaire en Verlaine. Hij is een tijdlang verloofd met Truus de Ruyter, een studente Nederlands, in 1923 wordt de verloving verbroken. Vanaf 1921 werkt hij mee aan Het Getij en De Vrije Bladen. Hij raakt bevriend met de Groningse dichter Hendrik de Vries en H. Marsman. In 1923 verschijnt zijn debuut: de dichtbundel Archipel. In datzelfde jaar studeert hij af. In het Friese Jorwerd komt hij in die tijd veel over de vloer bij de familie Hille Ris Lambers. Hij vat een sterke affectie op voor hun dochter Heleen. Zijn hele leven blijft Slauerhoff licht ontvlambaar voor vrouwelijk schoon.

Scheepsarts

Slauerhoff is geen gemakkelijk man: hij zoekt bescherming, maar zet zich daar ook weer tegen af. Tijdens zijn studie heeft hij veel vijanden gemaakt in de medische wereld. Zijn ouders zien hem het liefst als gevestigd huisarts in een stadje in de buurt, maar hij wordt scheepsarts bij een rederij die op Nederlands-Indië vaart. Zijn zwakke gezondheid speelt hem meteen parten: hij krijgt een maagbloeding en heeft veel last van zijn astma. Terug in Nederland werkt hij een tijd als waarnemer in een aantal praktijken. Daarna monstert hij aan bij de Java – China – Japanlijn en maakt reizen naar China, Hongkong en Japan. Voor de Koninklijke Hollandsche Lloyd gaat hij naar Zuid-Amerika. Met zijn gezondheid gaat het iets beter. Slauerhoff is enorm productief en publiceert een aantal dichtbundels op rij: Clair-obscur (1926), Oost-Azië (1928, onder het pseudoniem John Ravenswood), Eldorado (1928), Saturnus (1930), Yoeng Poe Tsjoe (1930) en Serenade (1930). Belangrijk is zijn vriendschap met Eddy du Perron, die hem helpt met het sorteren en bundelen van zijn grote productie.

Huwelijk

Terug aan de wal is Slauerhoff enige tijd werkzaam in de dermatologische kliniek van de Universiteit van Utrecht. In 1930 trouwt hij met de danseres en balletschoolhoudster Darja Collin. Soms woont hij bij haar in Den Haag, dan weer maakt hij korte reizen, intussen werkend aan zijn verhalen, gebundeld in Het lente-eiland (1930) Schuim en asch (1930), of de klassiek geworden romans Het verboden rijk (1932) of Leven op aarde (1934). Zijn gezondheid dwingt hem telkens weer het kalmer aan te doen. In 1932 gaat hij kuren in het Italiaanse Merano, gevolgd door zijn zwangere vrouw. Darja bevalt van een dode zoon, beide ouders zijn vervuld van verdriet en Slauerhoff raakt in een diepe depressie. In de jaren daarna verslechtert de relatie, ook door de hoge financiële druk van Darja’s school, waar Slauerhoff weinig aan kan doen. In 1935 wordt de scheiding uitgesproken.

Laatste jaren

In 1932 wordt Slauerhoff scheepsarts van de Holland-West-Afrikalijn, hij reist vijf keer op en neer naar de Afrikaanse Goudkust, hij blijft kwakkelen met zijn gezondheid. In 1934 vestigt hij zich voor een half jaar als arts in het nu Marokkaanse Tanger, waar het klimaat gunstig is en hij goed kan werken. Voor zijn dichtbundel Soleares (1933) krijgt hij in 1934 de Van der Hoogtprijs. Tijdens zijn laatste reis wordt hij heel ernstig ziek: hij krijgt malaria en heeft tuberculose opgelopen. Kuren in Merano baat niet meer, hij keert terug naar Nederland waar hij in Hilversum op 5 oktober sterft, kort na zijn 38e verjaardag en de publicatie van zijn laatste dichtbundel Een eerlijk zeemansgraf. Hij is gecremeerd en bijgezet op Driehuis-Westerveld.

Werk

In dertien jaar publiceert Slauerhoff een oeuvre van dichtbundels, verhalen en romans. Hij is bij uitstek een romantisch dichter, zijn gedichten getuigen van rusteloosheid, onvrede met het bestaan, heimwee naar het onbereikbare en een sterke vereenzelviging met outcasts, met mensen die niet met de maatschappelijke stroom meezwemmen. Ook zijn romans en verhalen zijn sterk geïnspireerd door de diverse werelddelen die Slauerhoff als scheepsarts tijdens ontschepingen heeft bezocht. Slauerhoff is, zeker als dichter, altijd populair gebleven, ook onder de jeugd. Tijdens zijn leven wordt hij door generatiegenoten als Du Perron, Vestdijk en Roland Holst bewonderd, maar er zijn ook critici die minder met zijn werk ophebben. Zijn gedichten zijn verzameld uitgegeven in 1947, zijn proza in 1961. Een aantal romans en verhalen is vertaald, in het Duitse taalgebied bevatten deze uitgaven een nawoord van Cees Nooteboom, een auteur die zich als een geestverwant van de dichter/ schrijver Slauerhoff beschouwt. Voor Slauerhoff. Een biografie (1995) heeft biograaf Wim Hazeu hij zich onder meer kunnen verlaten op herinneringen van Slauerhoffs jongste zus, die kort voor de verschijning overlijdt.

Op muziek

De Portugese fadozangeres Cristina Branco heeft een cd uitgebracht met vertalingen van Slauerhoffs gedichten. Zij wordt nagevolgd door de Friese fadozangeres Nynke Laverman die een cd maakt met Friese versies van de poëzie.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1931 E. du Perron aangehaald in ‘Slauerhoff’. In: ‘Den Gulden Winckel. Jaargang 30’.

Citaat:

Met alle eigenschappen toegerust van de schrijver, heeft hij het geluk vrij te zijn van het kleine weten, met de voorzichtigheden en ongemakken die daaruit voortspruiten, van de literator: hij schrijft recht voor zich uit en onweerstaanbaar op het doel af; hij grijpt de materie aan als zonder zich rekenschap te geven van haar dood gewicht of grillige weerstand - en hier zijn wij gekomen tot de verklaring van Slauerhoff's sukses, zoniet van zijn kracht: hij behoort tot die atleten die altijd de sprong doen omdat zij de afstand niet schatten. Noem het koppigheid of overtuiging; noem het, zoals Gautier, het essentiële verschil tussen genie en talent, het is mij om het even. Een bundel als “Schuim en Asch” is, in de geschiedenis van ons hedendaags proza, eenvoudigweg een gebeuren, en men moet toch wel een getrapte schoolvos zijn om er zich tegenover te stellen met een vergrootglas en een dubbele decimeter.

Volledige tekst

1934 ‘Verslag der commissie voor schoone letteren’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1934’.

Citaat:

Tezeer heeft men deze gedichten [in de voor de C.W. van-der-Hoogt-Prijs voorgedragen bundel Soleares] naar den letter opgenomen. Zij spreken in de eerste plaats van een doelloos en richtingloos leven. Het zijn ontboezemingen van een vermoeid avonturier, die uitvaart en thuiskomst met gelijke lusteloosheid beschrijft. Hij doet het voorkomen alsof de ontgoocheling de schering en de inslag is van zijn wezen. En voorzoover wij hem uit zijn beste werk kennen, is dit inderdaad de bittere waarheid. Dat deze waarheid in vele gevallen niet verstaan wordt, wijten wij slechts aan bovengemelden luim; en een zekere afficheering van zichzelf als rusteloos zwerver, maakt het maar al te gemakkelijk aan zijn neerslachtig woord als aan een phrase voorbij te gaan. Maar wie het werk van dezen vruchtbaarsten der jongere dichters, jaar-in jaar-uit gevolgd heeft, zal zich gewonnen verklaren voor de nog slechts door den dichter zelf miskende levensernst dezer poëzie en met instemming de aanmoediging van de zijde der Maatschappij der Letterkunde begroeten.

Volledige tekst

1935 E. du Perron, Brief aan M. ter Braak, Parijs, 3 Mei. [1935]. In: Menno ter Braak en E. du Perron, ‘Briefwisseling 1930-1940. Deel 3’ (ed. H. van Galen Last) (1965).

Citaat:

Mijn fout tegenover Slauerhoff is dat ik hem tòch nog au sérieux neem. Hij ontwijkt alle argumenten waar hij niets tegenover kan stellen, en komt dan aangezet met nieuwe grieven. Het is een zielig iemand, en ik kan niet het land aan hem krijgen, maar hij maakt me razend. Ik had, net als Jany indertijd, gewoon een onzinbrief moeten sturen, maar daar is het nu te laat voor. Dus: òf ik ga naar Holland òf ik breek met hem. Wat een treurig voorbeeld overigens van een ‘persoonlijkheid’ die alléén au sérieux te nemen is in zijn literatuur!

Volledige tekst

1936 Menno ter Braak, ‘J. Slauerhoff overleden’. In: ‘Vaderlandartikelen’ (2009).

Citaat:

Slauerhoff was lang ziek, en hij heeft gedurende die ziekte misschien velen van zich vervreemd, omdat hij, die altijd een moeilijk karakter had, tot de heftigste rebellie werd geprikkeld; maar dat alles is nu voorbij. Wij denken aan Slauerhoff met dankbaarheid en genegenheid, omdat hij geen litterator was, maar een mensch, met alle weerbarstigheden van dien. Er was niets glad en gelikt aan het werk van dezen schrijver; telkens weer verbaasde men zich over de concreetheid van zijn romantische verbeelding. Romantiek beteekende hier nooit vaagheid of vervalsching van waarden; altijd had een nieuw boek van Slauerhoff, of het nu een bundel gedichten dan wel een roman was, het accent van waarachtige doorleefdheid. In den wrevel om de ontoereikendheid van het bestaan, in het verzet van wat hij als piratengeest onder woorden bracht, heeft Slauerhoff steeds weer de kracht gevonden om door proza of poëzie op de wereld der phaenomena te reageeren; voor dat alles, onverbrekelijk verbonden met de beste herinneringen van vijftien jaren die achter ons liggen, zijn wij hem dankbaar, en van die dankbaarheid getuigen wij in de allereerste plaats, nu deze desperado rust heeft gevonden voorgoed.

Volledige tekst

1938 H. Marsman, ‘J. Slauerhoff’. In: Critisch proza’. Opgenomen in H. Marsman, ‘Verzameld werk’ (ed. D.A.M. Binnendijk en A. Vigoleis Thelen, 1979).

Citaat:

De eenheid en samenhang die vooral zijn kortere verhalen onmiskenbaar eigen is, ontstaat door de vasthoudende stuwkracht, waarmee een grondmotief zich door allerlei zijwegen en vertakkingen heen altijd weer baan breekt en de verwarring en plotselinge inbreuk van tegen-motieven tenslotte toch overleeft. Ik moet bekennen dat die stuwkracht in ‘Het Verboden Rijk’ mij vrij wat minder met doorzettingsvermogen geladen voorkomt dan in de beste der korte verhalen. Een eenheid komt dan ook nauwelijks tot stand, of het moest die voortdurend aanwezige overtuiging zijn, dat het leven doelloos is in zijn grootsheid, ledig in zijn oneindigheid, maar toch niet mag worden verzaakt. Maar dit is zozeer hét grondthema van Slauerhoff's leven en van zijn werk geweest, dit accent was zo zeer eigen aan zijn stem, om niet te zeggen die stem-zelf, dat men na enkele bladzijden al voorvoelt wat het einde en de telkens als adagium uitgesproken conclusie zal zijn.

Volledige tekst

1938 H. Marsman, ‘J. Slauerhoff’. In: Critisch proza’. Opgenomen in H. Marsman, ‘Verzameld werk’ (ed. D.A.M. Binnendijk en A. Vigoleis Thelen, 1979).

Citaat:

Hoe voorzichtig men ook dient te zijn met het herleiden van een samengestelde en demonische natuur als de zijne tot éen enkelen grondtrek, - wie zich in de verzamelde poëzie van Slauerhoff verdiept, kan zich niet aan den indruk onttrekken dat hij in wezen niets zo heftig begeerd heeft als het geluk. De voorstelling van dit geluk bleef, als alles bij hem, zintuiglijk bepaald, en omdat hij bij wat hij ondernam of verlangde tegelijkertijd steeds ook de tegenkracht onderging, waardoor zijn begeerten en handelingen werden bedreigd en maar al te vaak ook ondermijnd, is het moeilijk deze voorstelling in een bepaald en geïsoleerd beeld te fixeren. Toch kan men zeggen dat de droom van een volmaakt geluk, dat hij zich bij voorkeur dacht in den vorm van een erotisch samenzijn op een plek die, bloeiend met ‘de onsterfelijke lieflijkheid van 't doodsche’, ver van de bewoonde wereld en van een heden zonder luister of grootsheid gelegen was, zijn diepste trek is geweest.

Volledige tekst

1946 Menno ter Braak, ‘Overvloed en gebrek’. In: Menno ter Braak, ‘In gesprek met de onzen’.

Citaat:

Nu Slauerhoff gestorven is en men het er dus wel voor houden mag, dat zijn persoonlijkheid niet door een of andere ‘partij’ kan worden geannexeerd, kan men, zijn werk herlezend, niet anders dan telkens weer verbaasd staan over den ontzaglijken overvloed, waaruit deze auteur geschreven heeft. Zijn befaamde slordigheid, waarover hier al eens eerder gesproken is, was een symptoom van schrijven uit overvloed; hij had de slordigheid van degenen, die den boel laten slingeren, omdat zij morgen weer nieuwe vondsten doen en zich de luxe kunnen permitteeren het pas gemaakte weer te vergeten.

Volledige tekst

1949 F.C. Terborgh, ‘Tanger’. In: F.C. Terborgh, ‘Slauerhoff. Herinneringen en brieven’.

Citaat:

Door nagenoeg elke brief sedert dat jaar [1932], tot aan de laatste, enkele maanden voor zijn dood, loopt als een roode draad de obsessie tot elken prijs zich een burgerlijk bestaan te moeten scheppen. De plannen volgen elkander kaleidoscopisch op; onrust jaagt hem. ‘De tijd dringt, ik moet voor volgende winter weten waar ik aan toe ben’ (27 April '32). ‘Ik moet doen wat ik kan; moet binnen eenige weken weten welke kant ik uitga. Dit in verband met Hollandsche toestanden’ (20 Juni '32). In het midden van Juni onderzoekt hij persoonlijk in Lissabon de kansen om zich aldaar als praktizeerend arts te vestigen, informeert naar het aantal ter plaatse woonachtige buitenlanders (met uitzondering van Britten en Duitschers, die hun eigen artsen hebben), naar het aantal Hollandsche schepen dat jaarlijks de haven aandoet en naar de voorwaarden ten aanzien van de opnieuw af te leggen examens. De resultaten zijn weinig bevredigend, de stemming is gedrukt. Maar reeds heeft hij een nieuw plan…

Volledige tekst

1958 Victor E. van Vriesland, ‘Slauerhoff's romantische werkelijkheidszin’. In: Victor E. van Vriesland, ‘Onderzoek en vertoog 1’.

Citaat:

Hij is de typische romanticus, met al de van ouds daarbij behorende kenmerken van wereldverachting, mensen- en levenshaat, innerlijke eenzaamheid. Zijn uitdrukkingsvorm evenwel is, bij alle beeldend vermogen, zakelijk, en kan dus voor den oppervlakkigen beschouwer een uiting van realisme schijnen. (…) De bovenal zakelijke, niet in de eerste plaats op het aesthetische gerichte vormwereld van Slauerhoff's kunst leent zich overigens bijzonder goed om den achtergrond van onlustgevoelens, onvrede, wrok, wreveligen weerzin en sterk destructieve neigingen, welke in vrijwel al zijn werk aanwezig is, perspectief te geven.

Volledige tekst

1972 H.A. Gomperts, ‘De halve vrouw en de holle man (twee motieven van Slauerhoff)’. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1972’.

Citaat:

In het werk van Slauerhoff is vaak sprake van het verlaten van vrouwen. Zij worden heftig begeerd, maar zij kunnen niet boeien, zij vervelen gauw. Men vindt de ambivalentie bijvoorbeeld uitgedrukt in dit kwatrijn uit Soleares: Haar hemelhoog te vereren / En dan grafdiep te verachten, / Kan de reinste vrouw u leren / In zeven, neen, in drie nachten.

Men vraagt zich af: wat is er dan toch met die reinste vrouw aan de hand? Is die reinste vrouw, die ‘grafdiep’ veracht wordt, wel de reinste vrouw? Is het diepe graf, waarin de vrouw bij Slauerhoff soms verzinkt en waaruit zij dan, soms, gered moet worden, iets anders dan de maat van zijn verachting?

Volledige tekst

1982 Martinus Nijhoff, ‘J. Slauerhoff. Archipel’. In: Martinus Nijhoff, ‘Kritisch en verhalend proza (Verzameld werk II)’ (ed. Gerrit Borgers en Gerrit Kamphuis).

Citaat:

Slauerhoff heeft een buitengewoon gevoelige natuur, zeer menslievend, zeer medelijdend. Hij schaamt zich hiervoor, en steekt deze eenvoud weg in een lyriek, met opzet gecompliceerd. Maar dan zorgt hij ervoor, waarschijnlijk onbewust, dat deze opzet merkbaar is en terdege door de mand valt. Dit doet hij door het aanheffen van verscheurende dissonanten en krassende gemeenplaatsen. Terwijl men sommige gedichten leest, hoort men gramofoon-platen afdraaien, een stem die rauw lacht maar inderdaad (en dit is hoorbaar) snikt als Paljas ‘want het hart is gebroken’. Maar hij hoopt dat wij niet geloven in zijn onstuimige bravour, hij hoopt dat wij niet denken zullen dat zijn hart gebroken is, hij hoopt dat wij zullen raden welke gevoelens tussen hun klaarblijkelijke tegenstrijdigheden worden aangeduid.

Volledige tekst

1984 Arie Pos, ‘Nieuwe brieven van Slauerhoff’ (recensie van J. Slauerhoff, ‘Brieven aan Hans Feriz’). In: ‘Literatuur. Jaargang 1’.

Citaat:

Herhaaldelijk onderneemt Slauerhoff pogingen zich als arts te vestigen en wendt hij zich tot Feriz om advies en daadwerkelijke hulp, maar even vaak stranden de ondernemingen door de druk om te schrijven, de aandrang tot reizen of door amoureuze verwikkelingen. Slauerhoff is zich zijn paradoxale situatie bewust en zijn moeilijke positie als dokter-omdat-het-moet en dichter-tegen-wil-en-dank beschrijft hij in 1930 als: ‘Ik leef maar voor twee dingen de kunst [...] en de vrouw [...]. Zelfs voor een makkelijk specialisme deug ik niet omdat ik te slordig ben geen commercieel instinct heb en vele mauvais jours die dan beaux jours voor de kunst zijn.’

Volledige tekst

1985 G. Stuiveling en G.J. van Bork, ‘Slauerhoff, Jan Jacob’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Algemeen beschouwd als de grootste dichter van zijn generatie, en ook door de jongeren bewonderd om zijn onmaatschappelijk gedrag en zijn onschoolse vormgeving, heeft Slauerhoff zijn blijvende erkenning vooral te danken aan twee elementen: de echtheid van zijn tragische levensgevoel, verscheurd tussen mateloos geluksverlangen en tot zelfhaat neigende levenswrevel én de rijkdom aan exotische thema's die zowel zijn gedichten als zijn novellen kenmerkt.

Volledige tekst

1986 Gerrit Jan Zwier, ‘Slauerhoff bij kampvuur en traanlamp’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1986’.

Citaat:

Evenmin was Slauerhoff via banden van het bloed aan Friese vikingen verwant, zoals Kelk ons vertelt; deze correctie kreeg ik te horen van een achterneef van de dichter, een Vlielandse Pronker - de moeder van Jan Slauerhoff was een Pronker - die de stamboom van zijn familie tot vele eeuwen her had uitgeplozen en geen enkele zeeschuimer was tegengekomen. Laten we het er maar op houden dat zijn fantasie en talent ruimte nodig hadden en dat ook de lectuur van Baudelaire en Corbière hem het zeegat uit dreef. Puberale opstandigheid lag in ieder geval niet ten grondslag aan zijn reiskoorts; hij liet zich niet door zijn aandriften meesleuren en trok nooit als een berooide en naar de verte hunkerende Wandervogel over de Europese wegen. Nee, hij studeerde eerst netjes af en ging pas op vijfentwintigjarige leeftijd, en verzekerd van een traktement, scheep naar de ‘zalige streken’.

Volledige tekst

1986 Arie Pos, ‘J. Slauerhoff / John Ravenswood 1898-1936’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Geplaagd door een zwakke gezondheid die hem maar achtendertig levensjaren gunde, verzette hij zich, in het besef van de noodzaak en de tevergeefsheid van dat verzet, tegen het hem gedurig belagend en kwellend noodlot. Zijn bestaan als scheepsarts bevredigde hem evenmin als zijn bestaan als schrijver en hij voelde zich net zo weinig thuis op zee als aan wal.

Zijn onvrede met het hier en nu waarin het volmaakte geluk niet was te vinden, beheerst zijn omvangrijke oeuvre, dat als geheel ontstaan lijkt uit de wens een ander te zijn, op een andere plaats en in een andere tijd. Tegen de achtergrond van deze wens krijgen de drie levenslang in zijn werk aanwezige fascinaties, de zee, de vrouw en het verleden, hun betekenis.

Volledige tekst

1989 Eep Francken, ‘Een onnavolgbaar grensgeval gevolgd door een kleine gids voor de poëzie van J. Slauerhoff’. In: ‘Literatuur. Jaargang 6’.

Citaat:

De criticus kan het hierbij laten, zich steeds weer openstellen voor Slauerhoffs oneffenheid en zich afvragen wat hij erin leest. Maar dit standpunt is onmogelijk voor de tekstverzorgers, die al bij het eerste optreden van Slauerhoff moesten aantreden om te voorkomen dat zijn werk in de knop gebroken zou worden door zijn eigen slordigheid. Het is bekend dat Slauerhoff geen persklare kopij leverde, en zwaar leunde op helpers die, in min of meer nauwe samenwerking met de schrijver, van zijn manuscripten en tiksels publikaties maakten. Hoe rommeliger een schrijver te werk gaat, des te belangrijker en des te zwaarder wordt de verantwoordelijkheid van de tekstverzorgers; des te meer precisie en omzichtigheid wordt van ze geëist. Na Slauerhoffs dood heeft K. Lekkerkerker de taak op zich genomen om Slauerhoffs verzamelde werken (wat bij zijn leven gedrukt was, maar ook een deel van de manuscripten en tiksels die altijd tiksels en manuscripten gebleven waren) zo smetteloos mogelijk te publiceren.

Volledige tekst

1996 Luc Decorte, ‘Slauerhoff, een intrigerend leven’. In: ‘Ons Erfdeel. Jaargang 39’.

Citaat:

Wie deze publicatie [Slauerhoff : een biografie van Wim Hazeu] ter hand neemt, ziet uit de nevel van de tijd voor zich opdoemen: een (groot) dichter uit roeping; een volbloed romanticus; een (aimabel) arts om den brode; een dolaard, op zoek naar het geluk, alleen, op zee, machteloos tegen de lokroep van de golven, ver van de mensen (‘niet uit menschenhaat, maar medelijden en weerzin. Het is niet om aan te zien, het lelijke, het onbeholpene van de menschen in hun leven’). Aan wal een zwerver door verlaten streken en vuile steden, een nieuwsgierige opiumschuiver, een bordeelbezoeker, maar verder een verfijnde intellectueel die poëzie in vele talen las en vertaalde. Een onhandige, breekbare man, die eeuwig met zichzelf en zijn gezondheid kampte, in zijn kleding en verzorging slordig was (een protest tegen burgerlijkheid en geborgenheid - ‘ah, les bourgeois, mannen van 't jaar nul, vette burgerkliek, vette, vieze varkens!’), geplaagd door literaire ruzies en geldzorgen, al erfden zijn moeder, broer en zussen een behoorlijke som geld.

Volledige tekst