Jacques Perk Biografie

Ondanks zijn korte leven neemt Jacques Perk een belangrijke plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis in. Hij blijkt al jong zeer getalenteerd te zijn. Perk schrijft voornamelijk sonnetten. Zijn cyclus 'Mathilde' wordt na zijn overlijden met Perks andere gedichten uitgebracht door Willem Kloos en Carel Vosmaer. De inleiding van Kloos wordt beschouwd als een beginselverklaring, als het manifest van de Beweging van Tachtig.

Leven

Jacques Perk is de zoon van een dominee, zijn tante is een actief voorvechtster voor de rechten van de vrouw. Zijn vader heeft een grote literaire belangstelling en veel contacten in letterkundige kringen. Nadat het gezin in 1872 van Breda naar Amsterdam is verhuisd, volgt Perk de HBS. In 1878 gaat hij voor het Algemeen Handelsblad werken. In die tijd schrijft hij zijn eerste gedichten opgedragen aan zijn jeugdliefde Marie Champury, de dochter van zijn leraar Frans.

Nadat een poging aan te monsteren op een schip, gaat de zeer romantisch aangelegde Perk zich richten op de literatuur. Hij bestudeert het werk van buitenlandse voorbeelden als Petrarca, Shakespeare en Goethe. In 1880 gaat hij rechten studeren en ontmoet hij Willem Kloos met wie een intense vriendschap ontstaat. Hij heeft dan al Mathilde, een sonnettenkrans geschreven naar aanleiding van een kortstondige ontmoeting tijdens een vakantie in de Belgische Ardennen met de mooie Mathilde Thomas. De vriendschap met Kloos inspireert hem tot Verzen aan een vriend. Samen maken ze een reis naar Brussel en Laroche.

In zijn laatste levensjaar wordt Perk opnieuw verliefd, dit keer op de al verloofde Joanna Blancke, aan haar draagt hij zijn gedicht Iris op. Hij overlijdt aan de gevolgen van een longaandoening en wordt begraven op de Oude Oosterbegraafplaats in Amsterdam. In 1900 wordt hij herbegraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats.

Mathilde

De ontmoeting van Perk met Mathilde Thomas tijdens een vakantie in de Belgische Ardennen inspireert hem tot het schrijven van een groot aantal sonnetten (deels ter plekke, deels in Amsterdam). Hij ordent ze tot een zogenaamde ‘krans’, maar weet geen uitgever te vinden. Enkele sonnetten verschijnen in De Nederlandsche Spectator. In het oudste handschrift bestaat Mathilde uit honderd sonnetten, voorafgegaan en afgesloten door drie sonnetten. Het thema is de geleidelijke bewustwording van het dichterschap onder invloed van de inspirerende natuur en de schoonheid van een vrouw. De krans is opgebouwd als een klassiek drama met de ‘grotsonnetten’ als een meditatief rustpunt.

Er bestaan nog twee handschriften die Willem Kloos ook niet gebruikt voor zijn eigen ordening na Perks dood. Hij verkleint de cyclus tot vier groepen van 18 sonnetten (1882). Zijn inleiding gaat een eigen leven leiden en wordt algemeen beschouwd als de beginselverklaring van de Beweging van Tachtig. In de editie van 1901 voegt Kloos op willekeurige plaatsen dertig sonnetten toe en vervangt zijn eigen inleiding en laat bovendien het levensbericht van Vosmaer weg. Perk zelf smeedt in zijn laatste levensjaar een aantal sonnetten uit de Mathilde-cyclus tot Eene helle- en hemelvaart, opgedragen aan Joanna Blancke. Ook zijn door Shelley beïnvloede gedicht Iris draagt hij aan haar op.

Reputatie

Over het qua omvang beperkte werk van Jacques Perk is veel gepubliceerd. De meeste literatuur is gewijd aan de samenstelling van de Mathilde-cyclus, Perks religieuze opvattingen en natuurbeleving en de biografische achtergrond van zijn verzen. G. Stuiveling publiceert in 1957 de biografie Het korte leven van Jacques Perk. Hij is ook de samensteller van De briefwisseling tussen Vosmaer en Kloos, die van belang is voor de eerste editie van de Gedichten, waarin Mathilde is opgenomen. Op basis van de inleiding van Kloos, wordt Perk gerekend tot één van de vroegste vertegenwoordigers van De Beweging van Tachtig.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1882 C. Vosmaer, ‘Voorrede’. In: Jacques Perk, ‘Gedichten’ (ed. Fabian R.W. Stolk, 1999).

Citaat:

Toen hij in 1879 en '80 pogingen deed enkele van zijne sonnetten, den nu door hem geliefden dichtvorm, in een paar tijdschriften aan te bieden, vergiste men zich met daarin jeugdige proeven te zien en hem te zeggen: zich eerst ernstig te oefenen. Zoo als de meeste lyrische dichters was hij jong ontwikkeld. De tijd van proeven te doen lag van zijn 16e tot zijn 19e jaar. Zij berusten in de stapels cahiers vol stijl- en dichtoefeningen van allerlei aard en vorm, van het goedmoedige verjaarsrijm en de albumversjes tot de romancen en baladen, de liedjes en beeldjes, de puntdichten en satyren; van de aforismen in proza over al wat eenen jongen geest bezig houdt, tot de studies over taal en dichtmaat en kunst.

Volledige tekst

1891 Willem Kloos, ‘Vosmaer en de moderne Hollandsche literatuur’. In: ‘De Nieuwe Gids. Jaargang 6’.

Citaat:

Het is algemeen bekend, onder de menschen, die er belang in stellen, dat Vosmaer de leidsman van Jacques Perk is geweest. Toch is niets minder waar. Vosmaer heeft de gedichten van Jacques Perk niet verstaan. Dit is een stoute bewering, maar de bewijzen zijn in mijn hand. (…)

Wij deelen dit niet meê en leggen ze niet uit, deze proeven van Vosmaer's kritische onbekwaamheid, om zijne overige verdiensten te verkleinen, maar alleen om te doen voelen, heel erg te doen voelen, aan ieder die voelen kan, dat hij van de jonge en nieuwe kunst van Perk geen jota begreep. Want deze en andere haast ongeloofelijke uitspraken, men speurt er een afgrond achter van bodemloos wanbegrip en ongeëmotionneerd-zijn, een algeheele anaesthesia voor de fijnere nuances van verbeelding en taal in de kunst dezer tijden; en zij waren bij hem geen waan van 't oogenblik, maar noodzakelijk bepaald door de enggetrokken grenzen zijner onvolledige artisten-sensualiteit.

Volledige tekst

1902 Betsy Perk, ‘Jacques Perk. Geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en portretten van den dichter’.

Citaat:

Zoo naderde de eerste van November en het dan altijd plaats hebbend klokgelui aller kerken verhoogde niet weinig onze angstige stemming. Daar sloeg het weder vijf uur... En... als werden folianten van een hoogte geworpen met een oorverdoovend gedruisch, verschrikten ons ten derdemale slagen, terwijl de kleine fotografie, op den schoorsteenmantel op een standaardje... er onder werd geworpen! want ze lag daar met gespleten omlijsting...!

Toen voelden wij wat er in Amsterdam gebeurd was, mijn lieveling was niet meer! Op dat zelfde oogenblik gaf hij den geest...

Volledige tekst

1902 J. Aleida Nijland, ‘Jacques Perk’. In: ‘De Gids. Jaargang 66’.

Citaat:

Voorjaar 1879, voordat Perk Mathilde dus kan ontmoet hebben, vormde hij toch al een plan, zooals blijkt uit een brief aan Vosmaer in 1880, ‘dat ik,’ schrijft hij, ‘in den zomer van 't zelfde jaar ten uitvoer bracht. Ik schreef namelijk een zwerm sonnetten, die met elkander in verband stonden - een zeer goede oefening in de vers-techniek!’

Juli daaropvolgende leert hij in Laroche Mathilde kennen, vriendin van zijn zuster. Wat hij voelt bij 't eerste ontmoeten van Mathilde, toen al verloofd, is aanleiding van de heerlijke kunstevolutie, die hij in zijn sonetten uitspreekt. Lang schijnen Perk en Mathilde niet samen geweest te zijn, misschien 'n week, ‘maar,’ schreef Perk in '78 aan Alb. Thijm: ‘op mijn leeftijd kan één dag soms rijker zijn aan conclusiën en verheldering van begrippen dan op lateren leeftijd een jaar.’

Volledige tekst

1906 Albert Verwey, ‘Vijf en twintig jaar’ (1906). In: Albert Verwey, ‘Proza. Deel VII’ (1922).

Citaat:

Het kan niet genoeg herhaald worden hoeveel een dichter als Perk voor een geslacht beduidt. Aan hem voelden alle jongeren dat het mogelijk was van hun tijd en schoon te zijn. Dat een volk in staat is, in ieder tijdperk personen voorttebrengen die het menschelijk schoonheids-ideaal op een nieuwe wijs vertegenwoordigen, dat is het beste bewijs van zijn levenskracht. Niet enkel het gevoel voor schoonheid, maar ook de vaderlandsche trots werd door Perk opgewekt. Na de jaren van mistroostigheid, door Huet vertegenwoordigd, was dit een glanzende verbetering. Temeer omdat de nederlandsche dichter ons tegelijk als europeesch verscheen.

Sinds 1860, we weten het, is Nederland zich naar het buitenland gaan openen. Maar Potgieter door wie dit, in de poëzie, het eerst gebeurde, was vóór al het andere vaderlander; Perk daarentegen allereerst mensch.

Volledige tekst

1916 ‘Uit het leven van Jacques Perk. Brieven van hem zelf aan Ch.M. van Deventer.’ In: ‘De Gids. Jaargang 80’.

Citaat:

Mijn beginsel bij het vaerzenmaken is: faire de la poésie, advienne que pourra. Daar zijn eenige algemeene regels voor versmaat en rijm, die men volgen moet, de beelden moeten zuiver zijn en passen in het vers, voortvloeien uit de stemming waarin 't werd geschreven, de vergelijkingen dienen op te gaan: kortom, 't vaers moet een vaersvorm hebben. Dit mag de kritikus uitmaken als 't hem lust, maar zijn meeningen zijn zoo goed als de mijnen en 't waar misselijk als hij ons die wilde opdringen. Dit laatste noemt men tegenwoordig critizeeren. De kritici zijn lyrici geworden en zij vertellen ons of ze instemmen met een vaers dan [wel] of ze 't wraken; met andere woorden zij laken of loven. Laat ze 'er gang gaan. Que bien leur fasse!

Volledige tekst

1927 J. Prinsen J.Lzn, ‘[Perk, Jacques Herman Fabrice]’. In: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 7’.

Citaat:

In Laroche heeft hij kennis gemaakt met de 19-jarige Mathilde Thomas, een Belgische, die daar met haar oom Xavier de Reul, geoloog en letterkundige, logeerde. Het korte samenzijn met Mathilde, hoogstens veertien dagen, heeft Perk tot dichter gemaakt. Mathilde was verloofd en voelde buitendien niets voor hem, maar haar schoonheid heeft hem aangegrepen en uit den cultus der stoffelijke schoonheid is die voor geestelijke schoonheid en het leven der verbeelding geboren. In het najaar van 1879 was de Mathilde-cyclus voltooid. Mathilde zelf heeft de sonnetten, waarin zij werd verheerlijkt, nooit gelezen.

Volledige tekst

1927 Jan te Winkel, ‘Overgang tot eene nieuwere letterkunde’. In: Jan te Winkel, ‘De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde VII. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (2)’ (tweede druk).

Citaat:

Verder ging de reis nu naar Vielsalm, Diekirch en andere plaatsen, en nog vele sonnetten zijn er door hem gemaakt, die de reis- en natuurindrukken, toen opgedaan, weerspiegelen, ten deele ook gemengd met herinneringen aan Mathilde, die in zijn geest een onuitwischbaar en zeer geïdealiseerd beeld had achtergelaten, zoodat hij, te Amsterdam teruggekeerd, aan de Muze (Erato) deze woorden, als profetie bij het begin zijner reis, in den mond kon leggen (4 bij K, 5 in Hs.C.): ‘Een hooge liefde zal uw hart doordringen, gij zult beminnen, zalig zijn en scheiden; gescheiden zwerven, zwervend liefde zingen; en peinzend zult gij 't wederzien verbeiden, en naar een vrouw gedachte en smachten leiden en mijmrend leven van herinneringen’.

Volledige tekst

1938 Aegidius W. Timmerman, ‘Jacques Perk’. In: Aegidius W. Timmerman, ‘Tim's herinneringen’ (ed. Harry G.M. Prick) (1983).

Citaat:

Toen ik de kamer binnen kwam trad er een jonge man met een opzienbarend uiterlijk naar mij toe, stak de hand uit en zeide: ‘O.T. je bent die vriend van Kloos, hè, laten wij eens kennis maken.’

Ik begreep dat het Jacques Perk moest zijn, over wiens fraaie sonnetten Kloos meermalen had gesproken, al was het ook met een zekere geheimzinnigheid en terughouding. Hij had er de grootste bewondering voor! Maar ik had mij Perk heel anders voorgesteld en niet als den dandy, waar hij eenigszins op leek. Alles was even licht en bleek aan hem, zijn aardige en zeer vriendelijke zachte oogen, zijn lange blonde lokken, zijn zijïge dunne baardje, het blosje op zijn wangen, zijn lichtkleurig pak, en zijn lange magere handen, waarmede hij onder het college in zijn haar placht te woelen. Alleen zijn wapperende das en zijn tabakszak waren kleurig en voyant.

Volledige tekst

1976 G.P.M. Knuvelder, ‘Jacques Perk (1859-1881)’. In: G.P.M. Knuvelder, ‘Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4’.

Citaat:

Maar markanter uit Perk zich in zijn jonge jaren toch eigenlijk in zijn proza. Vermoedelijk is aan hem eerder een zeer goed prozaschrijver verloren gegaan dan een groot dichter. Hij weet pittig, levendig, kernachtig te vertellen, agressief vaak, oorspronkelijk, zoals ook zijn brieven aantonen. Hij kent ironie en zelfspot. Het toeval van zijn vroegtijdig sterven heeft de prozaïst niet tot ontwikkeling doen komen, terwijl zijn liefdes hem eerder tot dichten inspireerden.

Volledige tekst

1985 G. Stuiveling, ‘Perk, Jacques’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Een ontmoeting met Kloos leidde tot een intieme vriendschap. Samen maakten zij in 1880 een reis naar Brussel en Laroche. Kritische opmerkingen van Kloos en nieuwe ideeën en indrukken brachten Perk tot een herziene versie van zijn sonnettenkrans. Het hele voorjaar van 1881 was Perk vervuld van een hopeloze verliefdheid op Joanna C. Blancke, de zuster van zijn aanstaande zwager. Voor haar schreef hij een enkel sonnet, aan haar droeg hij de kleine cyclus Eene helle- en hemelvaart op, samengesteld uit sonnetten aan de Mathilde-krans ontleend, en eveneens het mede door Shelley geïnspireerde gedicht van de onontkoombare eenzaamheid, Iris (door De Gids geweigerd; opgenomen in De Tijdspiegel, oktober 1881).

Volledige tekst

1986 Harry G.M. Prick, ‘Jacques Perk 1859-1881’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Als aankomend bloedjong dichter kon Perk dat jaar [1880], zijn voorlaatste levensjaar, terugblikken op twee wapenfeiten: de publikatie, op 11 januari 1880, in het weekblad De Amsterdammer, van ‘Brand’, een achtenzeventig regels lang gedicht naar aanleiding van de brand die een stoomsuikerraffinaderij op de Lauriergracht getroffen had. Daarnaast, en ditmaal iets om écht trots op te gaan, de plaatsing - door Mr. Carel Vosmaer - in de Nederlandsche Spectator van 9 oktober 1880 van een viertal sonnetten, voorzien van een aan Goethe's gedicht ‘Das Sonett’ ontleend citaat dat opvalt door één onvolkomenheid in de spelling en één in de interpunctie.

Volledige tekst

1999 Fabian R.W. Stolk, ‘Ter begeleiding’. In: Jacques Perk, ‘Gedichten’ (ed. Fabian R.W. Stolk).

Citaat:

De kunstenaars die de Beweging van Tachtig zouden vormen, begonnen eerst in 1883 bijeen te komen, dus pas na Perks overlijden. Maar Kloos wist in 1881 al in Perks werk zoveel vernieuwingsaspecten te ontdekken dat hij er zijn programmatische ‘Inleiding’ op baseerde. Dat wil niet zeggen dat Perks Gedichten al een volbloed Tachtiger-bundel is. Dat zou ook te veel gevraagd zijn van iemand wiens literaire omgeving niet alleen werd gevormd door tijdgenoten als Kloos, Van der Goes, Van Deventer en Paap, maar nog meer door ouderen, onder wie een aantal domineedichters. Ook de twee bezorgers der Gedichten , Kloos en Vosmaer, zijn gezamenlijk typerend voor Perks tweeslachtige positie. Vosmaer is een classicistisch kunstenaar met aandacht voor moderne ideeën, Kloos een volbloed moderne kunstenaar met aandacht voor classicistische en klassieke kunst.

Volledige tekst