Louis Couperus Biografie

Couperus is één van Nederlands grootste romanciers geweest.

Na de Haagse roman Eline Vere publiceert hij behalve reisimpressies en verhalen talrijke historische en psychologische romans, die verfijnd, soms overdadig van taalgebruik zijn, maar zeer typerend voor de uiterst sensitieve, decadente schrijver Couperus, die een groot deel van zijn leven buiten Nederland doorbrengt. Toch is hij vermaard geworden door zijn uitspraak ‘Zo ik iets ben, ben ik een Hagenaar.’ Zijn werk is ook bij buitenlandse schrijvers, zoals Oscar Wilde zeer gezien. T.v.-series naar enkele van zijn romans zorgen voor een populariteit lang na zijn dood, evenals talrijke (biografische) studies, waarvan die van Frédèric Bastet de belangrijkste zijn.

Familie

Louis Marie Anne Couperus (genoemd naar drie overleden zusjes) is de jongste van elf kinderen. Met zijn vader, de bestuursambtenaar John Ricus Couperus, heeft hij een moeizame band, omdat hij niet in het voetspoor van zijn vader wil treden en te ‘vrouwelijk’ is. De verhouding met zijn moeder, jonkvrouwe Catharina Reynst, is veel sterker. Van 1872-1878 leeft Couperus in Buitenzorg, Nederlands-Indië. Later woont hij met zijn ouders aan de Haagse Nassaukade, Couperus bezoekt de HBS die hij niet afmaakt. Vanaf 1881 studeert hij voor de acte MO Nederlands, die hij in 1886 behaalt. Zijn eerste verzenbundels Een lent van vaerzen (1884) en Orchideeën zijn dan al verschenen. Ze worden weinig vleiend door de kritiek onthaalt. Vooral Willem Kloos is uiterst negatief.

Eline Vere

In 1888 verschijnt de roman Eline Vere als feuilleton in het Haagse dagblad Het Vaderland. Het is het verhaal van een jonge, nerveuze vrouw die door het noodlot bepaald tot zelfmoord wordt gedreven. Dat noodlotsidee schuilt in haar karakter, product van erfelijke factoren, milieu en opvoeding, geheel volgens de opvattingen van de naturalisten. Tegelijkertijd typeert de roman de Haagse gegoede kringen van die tijd. Eline Vere is als feuilleton zo populair dat, zoals het verhaal wil, de mensen in de tram elkaar aanspreken: ‘Heb je het al gehoord? Eline is dood.’ De boeken der kleine zielen (1901-1903) belicht de Haagse sociale microkosmos nog diepgaander en pijnlijker. Alle contacten zijn gebaseerd op tegenstelling als klein- en grootheid (van ziel) en schijn en wezen. De omvangrijke roman getuigt van de visie van de mondain aangelegde Couperus op de noordelijke levenssfeer, die hem niet ligt.

Reizen

In 1891 trouwt Couperus met zijn nicht Elisabeth Baud. Dit huwelijk van de homoseksuele Couperus met zijn familielid, die zich haar hele leven, zichzelf wegcijferend, voor hem en zijn werk heeft ingezet, is vermoedelijk niet geconsumeerd. Beiden maken lange reizen en vestigen zich voor langere tijd in Frankrijk, Italië, maar ook in Japan en Nederlands-Indië. Alleen tijdens de Eerste Wereldoorlog moet het echtpaar min of meer gedwongen in Den Haag doorbrengen. De productie van Louis Couperus is enorm, hij is ook wel om den brode gedwongen veel te schrijven. Zijn correspondentie met Veen, zijn uitgever, gaat dan ook voor een belangrijk deel over financiële perikelen en Couperus’ niet geringe wensen. Couperus is een eenling, alleen met W. van Nouhuys en Cyriel Buysse maakt hij sinds 1903 deel uit van de redactie van Groot Nederland.

Werk

Het oeuvre van Couperus is zo omvangrijk, dat het voor het overzicht het beste kan worden ingedeeld in vier afzonderlijke genres. Vooral aanvankelijk publiceert hij veel symbolische sprookjes en mythologische romans. Als romancier is Couperus, zeker in zijn tijd, onovertroffen in zijn psychologische romans. Zijn decadente inslag kan hij vooral uitleven in zijn historische romans, die ook qua taalgebruik zeer afwijkend zijn van wat er dan verder verschijnt. Zijn zinnen zijn lang en worden gekenmerkt door veel inversies, hij gebruikt zowel neologismen als archaïsche woorden en uitdrukkingen en zijn toon is veelal fluisterend, alsof hij de lezer bij de talrijke complotten in zijn romanwereld wil betrekken. Verder publiceert hij veel korte historische verhalen, reisimpressies en journalistieke schetsen die vanaf 1909 in Het Vaderland verschijnen en vanaf 1916 in het weekblad de Haagse Post, dat tot Couperus’ genoegen in die tijd op roze papier uitkomt. Zijn eerste historische roman is De berg van licht (1905-1906) en beschrijft het destructieve rijk van de Romeins keizer Heliogabalus (218-222), keizer in een tijd dat de religieuze invloeden uit het Oosten steeds sterker werden. Couperus’ ondergangsvisioenen en zijn blik op de verweekte, Westerse wereld, beschrijft hij imposant in Iskander. De roman van Alexander de Grote.(1920) Hij plaatst de Westerse en Oosterse wereld tegenover elkaar: de mannelijke kracht van de Macedonische legers blijkt sterker te zijn dan die van de overbeschaafde, vrouwelijke eskaders van de Perzen.

De mens Couperus

Couperus is vooral een zeer scherp, sensitief waarnemer die milieus scherp kan potretteren. Daarnaast is hij geobsedeerd door zijn eigen, uiterst verfijnde psyche. Om die te onderzoeken en te doorgronden neemt hij zijn toevlucht tot andere tijdvakken, voornamelijk die uit de Oudheid, toen de omgang tussen de geslachten duidelijk anders was, en Couperus die meer aansprak, dan die in zijn eigen tijd. Dat het huwelijk met zijn nichtje heel hecht is, wordt door tijdgenoten vaak bevestigd. Bastet heeft in zijn biografie twee belangrijke liefdes van Couperus kunnen achterhalen: de Haagse militair Ram en de geheimzinnige Italiaan ‘Orlando’. Hoe sterk die verhoudingen zijn geweest en of ze ook erotisch gekleurd waren, blijkt moeilijk achterhaalbaar. Couperus is zijn levenlang gefascineerd door het ‘tussengeslachtelijke’, de hermafrodieten. Volgens een nooit uitgewerkte theorie zou Couperus zelf ook mannelijke en vrouwelijke geslachtskenmerken hebben gehad. In 1923 gaat Couperus met zijn vrouw in het Gelderse De Steeg wonen, in een huis dat hem door vrienden wordt aangeboden. Hij overlijdt daar, zestig jaar oud, aan longontsteking en bloedvergiftiging. Onder enorme belangstelling wordt hij op Driehuis-Westerveld gecremeerd. Zijn as wordt bijgezet op Oud Eik en Duinen in Den Haag. Ook die van zijn vrouw, die pas in 1960 overlijdt, is daar bijgezet.

Faam

Het werk van Couperus wordt nog steeds gelezen en bestudeerd. De aandacht voor hem in het buitenland, die tijdens zijn leven groot was, is wat weggeëbd. Dat was in Nederland ook zo, maar televisiebewerkingen van zijn Haagse romans De kleine zielen en Van oude mensen de dingen die voorbij gaan en zeker die van zijn Indische roman De stille kracht hebben zijn populariteit vergroot. Vooral F.L. Bastet heeft in een aantal essays, fotoboeken en een biografie allerlei onbekende aspecten van Couperus’ leven opgespoord en geanalyseerd, daarin bijgevallen of weersproken door andere wetenschappers. Contemporaine auteurs noemen zelden Couperus als voorbeeld, al heeft een schrijver als Cees Nooteboom zich zeker door zijn reisverhalen laten inspireren. In 1993 is het zeer actieve Louis Couperus Genootschap opgericht, dat het tijdschrift Arabesken uitgeeft. Het Louis Couperusmuseum, dat nauw samenwerkt met het Letterkundig Museum, is gevestigd aan de Javastraat 17. Men probeert een huis aan de Surinamestraat te verwerven, in die woning schreef Couperus Eline Vere.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1917 André de Ridder, ‘Bij Louis Couperus III’. In: ‘De Gulden Winckel. Jaargang 16’.

Citaat:

‘Eén ding kan ik u vast voorspellen: ik geloof ernstig, gedecideerd dat de roman een vorm is, die niet lang meer zal bestaan... ik geloof dat wij ongeveer de laatste romanciers zijn... Wat er in de plaats zal treden, weet ik niet... misschien het episch verdichtsel... U zal me vragen: maar waarom schrijft u dan nog romans? ... Omdat 't me amuseert en omdat ik toch iets moet doen... 't Is toch niet omdat men drie jaar geleden mijn vijftigsten verjaardag heeft gevierd en omdat ik reeds zoo'n hooge stapel boeken heb geschreven, dat ik niets meer zou doen... Ik moet werken, al doe ik me soms zoo lui voor... En er verwelken reeds bloemetjes genoeg... Maar de roman zal verdwijnen, dat verzeker ik u...’

Volledige tekst

1923 J. de Meester, ‘Louis Couperus †. Valkenburg, 18 Juli’. In: ‘De Gids. Jaargang 87’.

Citaat:

Hij was een begenadigd verteller; hij kon niet anders, vertellen moest hij. Op een oogenblik van ontgoocheling, daar hij twijfelde aan de toekomst van den roman, zette hij zich tot een luchtig causeeren, dat een door niemand geëvenaard vertellen ‘van zichzelf en anderen’ was. Hier steeg zijn ironie het hoogst: bleek zij duidelijker dan elders de ventilatie-klep voor wat deze driest-openhartige met zich-zelf had te stellen en vond dat leven, waarvan hij de banaliteit in het alledaagsche al even moeilijk duldde als zijn meester-bij-uitnemendheid Flaubert.

Volledige tekst

1923 Gerard van Eckeren, ‘Louis Couperus’. In: ‘Den Gulden Winckel. Jaargang 22’.

Citaat:

Couperus' grillig schrijversbestaan was hem noodzaak: hij leefde niet als hij niet schreef. Maar 't was ook òns noodzaak. Couperus heeft de wanden onzer grauwe zielen behangen met zijn rijke verbeeldselen en wij zijn veranderd zooals Elettra's kamers veranderden. Nu is hij weg uit ons midden; maar zijn stem blijft spreken. En bij den weemoed die ons vervult blijft de dankbaarheid om hetgeen hij ons geweest is en blijven zal: een die schonk, schonk met volle handen - om niet. Want wij hebben hem maar luttel terugbetaald...

Volledige tekst

1923 Jan Greshoff, ‘Louis Couperus. 1863 - 10 Juni – 1923’. In: ‘Den Gulden Winckel. Jaargang 22’.

Citaat:

En wanneer ik hierbij beken, dat er in zijn schrijfwijze - in woordkeuze en zinsbouw - dat er in de opstelling van zijn verhalen, dat er in zijn gansche wezen, zoo als dat uit zijn werk spreekt, zeer, zeer veel is waaraan ik mij stoot en waardoor ik tot verzet geprikkeld word, dan wil ik daarmede te kennen geven hoe de levende innerlijke kracht van dezen mensch en zijn arbeid zóó alles overwinnend sterk is, dat wij duizend ernstige bezwaren gering tellen; dat wij gevoelen hoe alle verzet machteloos wordt tegenover de onaantastbare schoonheid van zijn beste werk en tegenover de waardigheid van zijn geheel en al aan de schoonheid geofferde leven.

Volledige tekst

1923 Henri van Booven, ‘In Memoriam’. In: ‘Onze eeuw. Jaargang 23’.

Citaat:

Wij zien boven alles in Couperus den Europeaan, den man die liever de grenzen van Europa als zijn grenzen beschouwde, dan de grenzen van ons kleine vaderland, de lage landen met de koele, regenachtige zomers en de zachte regenachtige winters. Veel sterker dan een onzer, bezat Louis Couperus het vermogen om dwalend in die Zuidelijke en Oostersche landen, de historie dier landen, de atmosfeer, de ziel der oudheid, zóó te doen herleven, dat álles uit die oudheid bijna tastbaar voor hem werd. Hij verstond de kunst: ‘nog een maal te bestaan’ als levend wezen, in een voor hem wederom levend geworden wereld, om te ondergaan in den geest wat andere wezens toen ondergingen, en om van dat wonder te getuigen.

Volledige tekst

1924 Frans Coenen, ‘Levensonlust en Zedelijke Ontevredenheid’. In: Frans Coenen, ‘Studiën van de Tachtiger beweging’.

Citaat:

En in verloop van tijd heeft Couperus getoond vrijwel alle eigenschappen van de Tachtiger psyche te bezitten en aldus bijzonder ‘Tachtigsch’ te zijn, al was hij 't dan ook meer in de breedte dan in de diepte. Naast zijn levenssomberheid staat later zijn dito levensvreugde, en bij een voortdurende neiging tot zich bezinnen op 't wezen des levens, toont hij ook, en niet minder, een behoefte aan zinlijk genieten en zinlijke schoonheid, zoo heftig, dat deze in het alledaagsch werkelijke haar bevrediging niet vindt en wegvlucht in den droom. Tot het moment komt, dat de aanvoeling der realiteit haar weer neerslaat en den geest dwingt opnieuw de raadselvolle veelheid van leven en wereld te bepeinzen.

Volledige tekst

1932 H. Marsman, ‘Brief over Couperus. 8-2-'32’. In: ‘Forum. Jaargang 1’.

Citaat:

Laat men toch ophouden met het verhaaltje dat Couperus geen ideeën had, dat hij niets anders was dan een ontgoochelde dandy, die zich onledig hield met een vluchtig gracieus hedonisme. Die kant van Couperus is zoo ontzettend bijkomstig, en wat ideeën betreft, hij had die ééne gedachte van het fatalisme, en het geloof desondanks in de posiviteit van het leven op een zoo levende wijze, dat alle andere ideeën, in filosophischen zin, verbleeken daarbij. Hij was doortrokken van leven, en van hem kan men zeggen zonder te zwetsen dat hij het leven doorleden had; en daarom vooral was die vreemde droom van verzoening, die hem in den grond bleef bezielen, zoo treffend en overtuigend omdat zij bevochten was op een diep pessimisme. Neen, Couperus had niets van een filosoof, alles van een artiest, alles van een zeer rijk mensch.

Volledige tekst

1938 Menno ter Braak, ‘Couperus’ aanwezigheid’. In: Menno ter Braak, ‘Verzameld werk. Deel 4’.

Citaat:

Er is één ding, dat ik altijd diep betreurd heb: dat ik Couperus nooit heb ontmoet, nooit gezien zelfs uit de verte, nooit gehoord zelfs bij een van zijn voordrachten, waarvan in onze gymnasiumtijd een legendarische roep uitging. Ja, wij maakten eens het vermetele plan hem te ‘vragen’ voor zulk een avond; er kwam niets van, waarom weet ik niet meer, en het doet er ook niet toe; de hoofdzaak is, dat Couperus voor ons een legende bleef. Wij lazen hem overigens, want hij was een van de weinige schrijvers, die officieel werden aangeprezen en die toch niet tegenvielen; Couperus was een beroemdheid, maar hij was met dat al niet dood, zoals de meeste beroemdheden der Nederlandse letterkunde.

Volledige tekst

1963 H.W. van Tricht, ‘Vanwege Couperus (1863-1963)’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1963’.

Citaat:

Couperus heeft gezegd, dat hij Eline Vere is. Maar ik neem dit woord maar betrekkelijk au sérieux. Het totale beeld van Eline is een schepping van zijn creatieve geest, zodat geen van de Haagse meisjes die beweerden dat het haar portret was, andere meisjes heeft kunnen overtuigen. Couperus zette, zoals een van zijn zusters in een interview zei, de neus van de een boven de mond van de ander. Maar dat hij in haar zichzelf en zijn problematiek projecteerde, is zeker. Te zekerder, omdat hij in Noodlot die problematiek in verzwaarde lijnen en als het ware in reincultuur opnieuw gaf en daarna in zijn tweede serie, Eene Illuzie-Extaze in een andere sfeer het probleem nogeens behandelde, en daarna in het eerste boek van de derde serie, Majesteit, nogeens.

Volledige tekst

1971 Rico Bulthuis, ‘Inleiding’. In: Louis Couperus, ‘Nippon’ (tweede druk).

Citaat:

Hij had de beschikking over vijftienduizend gulden, afgezien van de vervoerkosten. Wie zich even beraadt op dit vorstelijk honorarium zal moeten erkennen dat de klachten van Couperus over zijn benarde financiële situatie voorzichtig gezegd overdreven waren. Wel dient te worden vermeld dat de grote som door Van Oss was neergelegd uit waardering voor een destijds niet naar waarde geschat auteur. Couperus bezat krachtens zijn afkomst en karakter te weinig inzicht om dat te begrijpen. Hij had nu eenmaal geld nodig om in zijn eigen stijl te kunnen leven en te reizen. Voor minder deed hij het niet. Hij vond het al vervelend genoeg dat hij als tegenprestatie een reisverslag moest opleveren. Als romancier vond hij zulk werk vernederend.

Volledige tekst

1976 G.P.M. Knuvelder, ‘Louis Couperus (1863-1923)’. In: G.P.M. Knuvelder, ‘Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4’.

Citaat:

Couperus-zelf was bijzonder gesteld op De zonen der zon; hij noemde het een van zijn liefste scheppingen, wetende overigens dat het weinig gelezen werd. Hij wist ook, dat zijn fantasieën over deze materie onwetenschappelijk waren. Maar zij zijn voor ons van belang om Couperus' opvattingen te kennen over de plaats van de mens als (zoals hij zegt in een inleidend commentaar op de voordracht van delen uit het werk) wezen van hoge, goddelijke oorsprong, als een kind van het licht, maar onterfd, verbannen uit zijn eigenlijke lichtwereld.

Volledige tekst

1978 Rob Nieuwenhuys, ‘De Indische wereld van Couperus’. In: Rob Nieuwenhuys, ‘Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’.

Citaat:

In een gesprek met André de Ridder in 1916 moet Couperus gezegd hebben: ‘Ik durf niet beweren dat er Indisch bloed in onze familie is, maar wel Indische traditie...’ Wat is er van het eerste waar? Hoe moeten wij dit begrijpen? Want in zijn familie zat het Indisch bloed wél en Couperus moet dit geweten hebben. We behoeven er maar de Nederlandsche Leeuw van 1908 op na te zien om te weten dat zijn nichtjes ‘Indische meisjes’ waren die een Indonesische moeder hadden. Hij voert ze trouwens op. Zo'n uitlating van Couperus tegenover André de Ridder is daarom zo merkwaardig, omdat Couperus nooit de behoefte gevoeld heeft de sporen van zijn Indisch bloed uit te wissen, integendeel, hij zal enige druppels ‘exotisme’ prachtig gevonden hebben.

Volledige tekst

1985 W. Blok, ‘Couperus, Louis Marie Anne’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Hoewel typisch een vertegenwoordiger van de literatuur van zijn tijd (determinisme en naturalisme in Eline Vere, psychologisch realisme in De boeken der kleine zielen, exotisme in de historische romans) is Couperus in hoge mate oorspronkelijk. Het noodlotsmotief bijv. vertoont een zeer persoonlijk cachet en het motief van de geografisch gesitueerde polaire krachten vindt men in Nederland zo alleen bij hem. Een denker was hij niet, wel een scherp waarnemer, die intuïtief velerlei problemen begreep. Vóór alles was hij een romancier: hij bezat het vermogen de door hem opgeroepen personen en situaties een eigen, onafhankelijk leven te verlenen, waarbij iedere figuur een andere kant van het behandelde probleem belichaamt.

Volledige tekst

1986 F.L. Bastet, ‘Louis Couperus 1863-1923’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

In zijn onderhoud heeft hij, naast de inkomsten uit zijn boeken en een klein kapitaaltje, mede voorzien door in het dagblad Het Vaderland een wekelijks feuilleton te publiceren. Aan deze bijdragen dankte hij vooral in Den Haag een steeds groeiende populariteit. Dikwijls schreef hij over kerken, paleizen en musea in Italië, artikelen die later zijn gebundeld in Uit blanke steden onder blauwe lucht (1912-1913, 2 dln.). Dat hij echter over een zeer gevarieerd aantal pennen beschikte, tonen de titels uit reeksen als Van en over mijzelf en anderen (1910-1917, 5 dln.) en Van en over alles en iedereen (1915, 8 dln.) aan.

Volledige tekst

1987 F.L. Bastet, ‘Louis Couperus. Een biografie’.

Citaat:

In vele opzichten is Couperus het slachtoffer geweest van zijn milieu en de maatstaven waarnaar hij in zijn prille jeugd had leren leven. De onontkoombare druk van zijn grote familie, de vele ongeschreven wetten van fatsoen en van ‘what was done and not done’, de begrijpelijke trots maatschappelijk voor niemand van zijn geslaagde broers, zusters, zwagers, schoonzusters en wie niet allemaal nog meer te willen onderdoen, ziedaar in een notedop de tragedie van een deftige Hagenaar die voor niets deugde dan alleen maar voor de pen; die het sociaal en financieel nooit op enig niveau zou hebben kunnen redden zonder de pen; wiens grote gevoeligheid en intelligentie hem een hunkering oplegden uit te groeien tot een zo compleet mogelijk mens - wat hij alleen maar kon bereiken door de pen en altijd weer de pen.

Volledige tekst

1989 Romein Debbaut, ‘Praktijk van het Nederlandse naturalisme’. In: Romain Debbaut, ‘Het naturalisme in de Nederlandse letteren’.

Citaat:

Couperus beeldt Den Haag als een doodse plek, hij schetst de laffe glitter van het vegeterende leven in die muffe residentiestad waar tot in de meubels en het meubilair toe alles schijn is en niets zijn, waar men tot in het kleinste detail geleefd wordt (vergelijk alleen nog maar het aantal dienstboden), waar gewoon, echt leven niet door de beugel kan, en waar iedereen het spel meespeelt. Het verband tussen mens en milieu ligt voor de hand. De andere steden worden getekend als veel meer echt levend, want bewoond door een ander soort mensen, maar ze zijn minder geïntegreerd in het leven van de personages…

Volledige tekst

1998 E.M. Beekman, ‘Louis Couperus (1863-1923): de magie van het onuitsprekelijke’. In: E.M. Beekman, ‘Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950’.

Citaat:

Zijn leven lang bleven de lotgevallen van de familie Couperus nauw verweven met het koloniale Indië. Zij bezaten een plantage op Java (bij Buitenzorg, het huidige Bogor), Tjicoppo genaamd, en de meeste van Couperus' broers en zusters brachten het grootste deel van hun leven in de tropen door. De mannen hielden de familietraditie in stand door te streven naar de ‘gouden galonnen’ van de koloniale ambtenaar, en de vrouwen trouwden alleen met mannen die op gelijke voet stonden met hun broers. Couperus schreef later dat er ‘twee schitteringen op Java, twee verblindingen’, waren: ‘de zon en het gouden galon’.

Volledige tekst

1999 Nel van Dijk, ‘Een onverbiddelijke bestseller! De promotie van literair werk in de twintigste eeuw’. In: ‘Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 6’.

Citaat:

In de jaren dertig, een kleine tien jaar na de dood van Couperus, probeerden critici en schrijvers als Bloem, Nijhoff, Roland Holst, Marsman, Du Perron en Ter Braak de belangstelling voor zijn werk nieuw leven in te blazen. Dat recensenten ook zo hun belangen kunnen hebben bij de (her)waardering van literatuur, blijkt uit de recensies die Ter Braak aan het werk van Couperus wijdde. Als criticus van het Haagse dagblad Het Vaderland sprak hij een eenzijdige voorkeur uit voor de Haagse romans en dan nog speciaal voor De boeken der kleine zielen. Het was een manier om zich als jong en beginnend criticus te profileren: hij zette zich af tegen de gevestigde Couperus-kritiek die van zo'n selectieve waardering niets wilde weten.

Volledige tekst

2001 P. Kralt, ‘Louis Couperus in Florence’. In: ‘Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 19’.

Citaat:

Er doet zich hier een interessant punt voor. Het betreft Couperus' eigen conflict tussen zijn liefde voor het Verleden en zijn geloof in het Heden. Hij is ervan overtuigd dat de enige mogelijkheid tot geluk de aanvaarding van het heden is. Genoegen nemen met de schoonheid die het moment biedt en niet leven in herinneringen en verwachtingen, is volgens Couperus de enige manier om vrede met het leven te hebben. Tegelijk geldt dat juist hij als geen ander door het verleden bekoord wordt. Zijn houding tegenover en liefde voor het oude Florence bewijst dat. Die twee tegengestelde neigingen blijven hem bezighouden. Nu eens getuigt hij van zijn geloof in het heden, dan van zijn liefde voor het verleden.

Volledige tekst