Louis Couperus Lof & Blaam

Louis Couperus Lof & Blaam

Lof & Blaam: Louis Couperus

1917 André de Ridder, ‘Bij Louis Couperus II’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 16'.

Citaat:

Hoog, recht, lichtelijk verouderd, maar nog zeer jeugdig, elegant en slank, zoo stapte daar Couperus op en neer: een jonge vieux-marquis, met iets heel zachts in den blik en iets zeer spottends op de lippen. Zijn wit-mat en zorgvuldig cleanshaven gelaat is als gepoederd. Rond de slapen, onder den schedel, ligt het haar reeds grijs, en verinnigt zeer zijn gelaat. Hij ziet er veel minder ‘Indisch’ uit dan vroeger, zooveel klassieker, zooveel autocratischer ‘à la manière de jadis’

Volledige tekst

1923 J. de Meester, ‘Louis Couperus †’. In: 'De Gids. Jaargang 87'.

Citaat:

Hij was een begenadigd verteller; hij kon niet anders, vertellen moest hij. Op een oogenblik van ontgoocheling, daar hij twijfelde aan de toekomst van den roman, zette hij zich tot een luchtig causeeren, dat een door niemand geëvenaard vertellen ‘van zichzelf en anderen’ was. Hier steeg zijn ironie het hoogst: bleek zij duidelijker dan elders de ventilatie-klep voor wat deze driest-openhartige met zich-zelf had te stellen en vond dat leven, waarvan hij de banaliteit in het alledaagsche al even moeilijk duldde als zijn meester-bij-uitnemendheid Flaubert.

Volledige tekst

1929 Anthonie Donker, ‘Een bloemlezing uit Couperus' werk. Werk van Louis Couperus, uitgekozen en ingeleid door Dr. A.J. de Jong en Jacob Hiegentlich’. In: 'Den Gulden Winckel. Jaargang 28'.

Citaat:

Maar Couperus kon aanbiddelijk schrijven over een zoo vulgair, petietig muntje als ons dubbeltje, hij kon zwevend glimlachen om de smartelijke contrasten van illusie en ouderdom ... Zijn hart was duister, zeggen de heeren. Want hij kende den zin en het doel van het leven niet! Maar is dat zóó noodig, en zijn zij er zelf zóó zeker van? En is het zoo weinig, dat hij een verwonderd en gracieus reiziger was in het leven, en glimlachend toezag met open droomende oogan (en zonder uw bril op den neus) over de menschen en de dingen en de duizendvoudige verschijnselen, zonder ze in den val te lokken van een systeem, enkel maar ziende en droomend en ontroerd? Zijn hart was lichter dan eenig hart, er wiegden bloemen, er spiegelde water, het licht speelde er met schaduwen, en er zong een vogel of een krekel, een viool of een menschenstem.

Volledige tekst

1938 Menno ter Braak, ‘Tachtiger, meer dan Tachtiger’. In: 'In gesprek met de vorigen'.

Citaat:

En toch lijkt het mij duidelijk genoeg, dat het enorme oeuvre van Couperus als geheel beschouwd zeer ongelijk van waarde is, en dat er geen redenen zijn, om hem zoomaar met het praedicaat ‘geniaal’ te lijf te gaan. Dat Couperus een fabelachtig talent had, zal wel niemand ontkennen; evenmin, dat zijn talent zeer persoonlijk en voor Holland ‘einmalig’ was; maar dat alles is nog geen verklaring voor zijn wereldnaam.

Volledige tekst

1976 Karel Reijnders, ‘Louis Couperus, een leugenaar uit wellust’. In: 'Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1974-1975'.

Citaat:

Het lijkt me duidelijk wat Couperus eigenlijk wil: hij wil gewoon, net als iedere roman- en verhalenschrijver van zijn tijd, de lezer boeien. En hij wil het ook op een manier die gangbaar was in zijn tijd: door die lezer te betoveren en hem te verstrikken in mysteries, door hem te begoochelen en te hullen in de sluiers van zijn verhaal.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'De boeken der kleine zielen'

1902 ‘Bibliographie. De boeken der kleine zielen. - De kleine zielen, door Louis Couperus’. In: 'De Gids. Jaargang 66'.

Citaat:

Dit is nu een werk waarvan iedereen genieten kan; wat niet zeggen wil dat het laag bij den grond blijft, maar dat het, door het onderwerp, binnen het bereik, binnen de bevatting valt van zeer velen. Want zijn wij niet allen, elk op zijn beurt en soms vóór zijn beurt, kleine zielen, zooals ons hier vertoond worden: kleine menschjes die om kleine redentjes dezen uit den weg loopen, en om even kleine redentjes anderen naar de oogen zien, die, zooals de wat paradoxale raisonneur uit het boek, Paul, zegt, een japon, een soirée, maar nooit het leven critiseeren, die zich alleen interesseeren in wat niet ernstig is en eigenlijk niet de moeite waard?...

Volledige tekst

1902 H.S., ‘Louis Couperus. De Boeken der Kleine Zielen. - De Kleine Zielen. - 2 dln’. In: 'Onze Eeuw. Jaargang 2'.

Citaat:

Van dien ‘klets’ heeft de Schr. ons niets gespaard. Hij bezit in het mededeelen daarvan een zoo verbijsterende virtuositeit en hij past die zóó rijkelijk toe, dat het ons wee wordt. ‘Houd op!’, zoo zouden we nu en dan willen roepen, ‘houd op, in naam van den goeden smaak en besteed uw talent en onzen tijd aan waardiger dingen dan met zulk een uitvoerigheid dat geleuter over een uitzet, over japonnen en over visitekaartjes weer te geven.’ Maar de Schr. weet niet van uitscheiden.

Volledige tekst

1903 H.S. ‘Louis Couperus. De Boeken der kleine Zielen. Het heilige weten’. In: 'Onze Eeuw. Jaargang 3'.

Citaat:

In het eerste der Boeken werden ons de kleinzielige animositeitjes der verschillende familieleden onderling wel heel breed uitgemeten; in het tweede hinderde ons de uiterste vaagheid en de twijfelachtige beteekenis van Constance's bekeering tot ‘het late leven’, een bekeering bewerkt door haar omgang voor, liefde tot den phraseur en nietsdoener Brauws; in de ‘Zielenschemering’ overstelpten ons de jammeren, die zoovele leden der familie tegelijk troffen; aangrijpend, maar afgrijselijk. Hoeveel gewoner, eenvoudiger, maar ook fijner, belangwekkender is de geschiedenis in dit vierde deel.

Volledige tekst

1938 Menno ter Braak, ‘Tachtiger, meer dan Tachtiger’. In: 'In gesprek met de vorigen'.

Citaat:

Van De Boeken der Kleine Zielen kan men, zonder iets aan hun uitzonderlijke waarde af te doen, zeggen, dat zij ongelijk zijn van intensiteit (afgezien van het derde boek, dat zich van de eerste tot de laatste letter op een magistraal peil handhaaft); maar in die ongelijkheid zijn zij dan ook Couperus op zijn zuiverst, Haagsch en toch meer dan Haagsch alleen. Hij wist zelf, dat men op de compositie aanmerkingen zou kunnen maken; ‘het is een heel werk zoo een serie van vier boeken, ik had niet gedacht, dat het zoo moeilijk was’, schrijft hij in dien tijd aan een nicht.

Volledige tekst

1998 E.M. Beekman, ‘Louis Couperus. De magie van het onuitsprekelijke’. In: 'Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950' (vertaling Maarten van der Marel en René Wezel).

Citaat:

Couperus was begiftigd met het inzicht van een psychotherapeut. Zo is hij bijvoorbeeld meesterlijk in zijn sympathieke begrip voor de ‘kleine zielen’ van de betere standen in de vier delen van De boeken der kleine zielen, waarin hij de ondergang van de Indisch-Nederlandse familie Van Lowe beschrijft. Zijn eigen familie stond model voor de familie Van Lowe. Het gaat om mensen die, op de grens tussen Indië en Nederland, ontdekken dat ze vatbaarder zijn voor moreel verval. Maar Couperus' perspectief is altijd tolerant en welwillend en het lijkt dat hij zijn eigen familie niet zozeer als een invloed ervoer maar veeleer als een atmosfeer.

Volledige tekst