Multatuli Biografie

Multatuli is het pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, die vooral met zijn 'Max Havelaar of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappy' (1860) een belangrijke plaats inneemt in de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Douwes Dekker werkt als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië maar verzet zich fel tegen mistoestanden. Na terugkeer in Nederland wordt hij gedwongen door huwelijks- en financiële problemen de rest van zijn leven in Duitsland door te brengen, waar bewonderaars voor een huis zorgen.

Bestuurlijke carrière

Eduard Douwes Dekker is het vierde kind in het gezin van scheepskapitein Engel Douwes Dekker en Sytske Eeltjes Klein, een orthodox doopsgezind echtpaar. Het gezin behoort tot een oud patriciërsgeslacht. Eduard volgt zonder succes drie klassen van de Latijnse School en een opleiding op een handelskantoor. Uiteindelijk reist hij met zijn vader naar Oost-Indië, waar hij aanvankelijk voor de Rekenkamer gaat werken. Vervolgens wordt hij controleur op Sumatra, wegens financieel wanbeheer wordt hij naar Batavia teruggeroepen. Hij vervult enige tijd bestuursbaantjes op Java en trouwt in 1846 met Everdine barones van Wijnbergen. Zij krijgen twee kinderen. Van 1853 tot 1855 vertoeven zij in Nederland, waar Douwes Dekker doorgaat met een financieel roekeloos leven. Belast met schulden keren ze terug naar Indië. Douwes Dekker wordt in het district Lebak assistent-resident, waar hij een groot aantal mistoestanden ontdekt van de inlandse hoofden jegens de plaatselijke bevolking. Zijn kritische houding brengt hem in problemen met de ambtelijke top. In 1856 krijgt hij ontslag, hij keert alleen naar Europa terug, in 1859 gevolgd door Tine en de kinderen. Douwes Dekker schrijft in hoog tempo de Max Havelaar, zijn Minnebrieven en zeven delen Ideën. Een bestuursfunctie in Indië blijft uit, hij wijdt zich verder aan zijn schrijverschap en woont vanaf 1866 in Duitsland, gescheiden van tafel en bed van Tine (die in 1874 in Italië overlijdt) met zijn maîtresse en latere vrouw Mimi Hamminck Schepel.

Werk

In 1859 schrijft Douwes Dekker onder naargeestige omstandigheden in Brussel in korte tijd de Max Havelaar, daarbij puttend uit zijn ervaringen en affaires in Oost-Indië. Het manuscript komt terecht bij Jacob van Lennep, die ook al geporteerd is van Multatuli’s toneelstuk De bruid daarboven. Uiteindelijk verschijnt de roman bij de Amsterdamse uitgeverij De Ruyter in een door Van Lennep sterk gekuiste staat. Bovendien heeft hij alle rechten van Douwes Dekker overgenomen. Pogingen die terug te krijgen mislukken ook na twee rechtszaken. Pas in 1874, als hij met G.L. Funke een nieuwe uitgever heeft, kan Multatuli (ik heb veel [leed] gedragen, ontleend aan Horatius) wijzigingen aanbrengen in de verminkte tekst.

Max Havelaar

De Max Havelaar, door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 uitgeroepen tot het belangrijkste Nederlandstalige werk aller tijden, bestaat uit vertellingen waarvan Saïdja en Adinda het beroemdste is, tafelgesprekken, letterlijke weergaven van stukken die Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak krijgt en waardoor de koloniale misstanden in Oost-Indië des te pregnanter uitkomen. Het prototype van de bekrompen, zelfgenoegzame handeldrijvende Hollander wordt gepersonifieerd in de figuur van Batavus Droogstoppel. ‘Een droogstoppel’ wordt als typering van een bepaald type Nederlander in de taal opgenomen. De Max Havelaar wordt niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese landen uitgebracht en vooral geprezen vanwege de literaire kwaliteiten. Douwes Dekker is daarin enigszins teleurgesteld, hij wil vooral het lot van de inwoners beklemtonen, de Max Havelaar is voor hem allereerst een politiek pamflet. Bovendien hoopt hij op eerherstel door de overheid, maar dat blijft uit. Mede door zijn grote financiële schulden kan hij niet anders dan kiezen voor zijn schrijverschap.

Literaire werk

In 1861 publiceert Douwes Dekker zijn Minnebrieven, waarin hij benadrukt dat vrouwen door zich goed te ontwikkelen, zich ook kunnen emanciperen. In geloofsopzicht ontwikkelt Douwes Dekker van een geboortige orthodox doopsgezinde tot katholiek en later tot een atheïstische vrijdenker. Over talrijke onderwerpen die hem na aan het hart liggen, houdt hij in 1866 lezingen in het land, zeker ook vanwege de geldelijke beloning. In talloze kranten en bladen publiceert hij feuilletons en columns. Naast de Max Havelaar vormen de Ideën (Ideeën) het hoofdwerk van Multatuli. Ze verschijnen tussen 1862 en 1877 in zeven bundels en bevatten een roman (De geschiedenis van Woutertje Pieterse), een toneelstuk (Vorstenschool) en betogen, artikelen, essays, vooral maatschappij-kritisch van aard. Multatuli schaaft voortdurend aan deze teksten die hij consequent in zijn eigen spelling (zie titel) publiceert. Na zijn dood wordt de eerst door diverse delen verweven roman Woutertje Pieterse apart gepubliceerd, in 1971 heeft Gerrit Komrij een keuze uit de Ideeën gemaakt.

Reputatie

Eduard Douwes Dekker is de geschiedenis ingegaan als een belangrijk schrijver, die nieuwe vormen uitprobeert en blijft hameren op een humane manier oplossen en opheffen van mistoestanden en onderdrukking. Hij heeft een nerveus, opvliegend karakter en is snel ontvlambaar voor vrouwelijk schoon. Zijn levenlang heeft hij financiële problemen, door zijn goklust en verspillende manier van leven. Uiteindelijk wordt er voor hem door bewonderaars een huis gekocht in het Duitse Ingelheim am Rhein, waar hij op 19 februari 1887 aan astma sterft. Hij is een van de eerste publieke figuren die niet wordt begraven, maar gecremeerd. De aandacht voor het leven en werk van Eduard Douwes Dekker is nooit verflauwd. Zijn werk wordt nog altijd in diverse edities uitgebracht. Schrijvers als Hugo Brandt Corstius en W.F. Hermans steken hun bewondering niet onder stoelen of banken. In 2002 verschijnt een veel geprezen biografie door Dik van der Meulen. Het Multatuli Genootschap wil de kennis over hem bevorderen en beheert het tevens het Multatuli Museum, dat gevestigd is in het geboortehuis van de schrijver in de Amsterdamse Korsjespoortsteeg.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

    

1887 Frederik van Eeden, ‘Eduard Douwes Dekker’. In: ‘De Nieuwe Gids. Jaargang 2’.

Citaat:

Het was een griezelig gezicht, toen de kranten hun ouden vijand Multatuli als wapen gebruikten tot eigen verdediging. 't Was als een kind, dat met een scheermes vocht.

Multatuli is een genie. Op 't oogenblik is dat de gangbare meening. Zelfs Kappelman en Droogstoppel zeggen het en zij staan gereed ieder uit te schelden die het niet vindt. Multatuli's woorden hebben thans al het gewicht der genialiteit. Dankbaar en gretig wordt er dus gebruik gemaakt van Dekker's opinie, dat de Nieuwe Gids op den verkeerden weg is.

Maar o jé! - volgens de meening van diezelfde autoriteit zijn de eerwaarde Beets en Schaepman onnoozele rijmpjes-knutselaars, (idee 1199) is Bilderdijk een lor, Goethe niet veel zaaks, von Moltke knap in lafhartigheid, Hooft een misselijke knoeier, Rafaël een prul (id. 700), Rembrand arm aan denkbeelden, Thorbecke minder dan niets. Hoe moet dat? zouden dit allen geniale vergissingen zijn, behalve, natuurlijk, dat oordeel over de Nieuwe Gids? Ik zal het de heeren maar laten uitvechten.

Volledige tekst

1888 Th. Swart Abrahamsz, ‘Eduard Douwes Dekker. Eene ziektegeschiedenis’. In: ‘De Gids. Jaargang 52’.

Citaat:

Douwes Dekker was natuurlijk onbekend met het bestaan van zenuwzwakte. Hij had een gezond organisme en dacht dus niet aan ziekte. Al zijne gewaarwordingen, voorzoover zij niet aangenaam waren, wel verre van ze toe te schrijven aan eenig organische onvolkomenheid, beschouwde hij als uitvloeisels van zijn verheven aanleg. Bij aandachtige lezing van de beschrijving, die hij van zichzelf geeft in den Max Havelaar en ook overal elders, waar hij over zichzelf spreekt, straalt dit zelfbehagen, deze zelfaanbidding door. Het komt ons volkomen verklaarbaar voor, hoe op deze wijze begaafde en ontwikkelde neurasthenici langzamerhand tot grootheidswaan geraken. Zoo werd ook hier elke gedachte onderdrukt, die betrekking zou kunnen hebben op eigen fout, op misvatting zijnerzijds, en elke daad, die mogelijkerwijze door anderen ‘dwaas’ genoemd zou kunnen worden, verklaard als een uitvloeisel van een edele, hooger georganiseerde natuur.

Volledige tekst

1888 Lodewijk van Deyssel, ‘Literatuur-Fyziologie’. In: ‘De Nieuwe Gids. Jaargang 3’.

Citaat:

Dr. Th. Swart Abrahamsz heeft in de laatste Juli-aflevering van het tijdschrift ‘De Gids’ een belangrijk artikel voor Multatuli geschreven; belangrijk, omdat er een proeve van literatuur-fyziologie in wordt gegeven en er dus een methode van literatuur-kritiek in wordt beoefend, waarvan nog maar al te weinig werk wordt gemaakt. […] De schrijver wil alleen verklaren hoe het komt, dat het werk van Multatuli is zooals het is. De schrijver stelt als praemisse, dat het werk van Multatuli abnormaal is, niet goed is, en zegt dan: nu zal ik u verklaren, wat daarvan de oorzaak is.

Het artikel is inferieur om twee redenen. Voor-eerst omdat de praemisse er een misschien-valsche is, ten tweede en voornamelijk omdat de schrijver niet verklaart wat de oorzaak is van den toestand, dien hij als aanwezig meent te kunnen konstateeren.

Volledige tekst

1888 Willem Kloos, ‘Literaire kroniek’. In: ‘De Nieuwe Gids. Jaargang 3’.

Wij, van dit Tijdschrift, zijn geen Multatulianen, in denken noch in voelen, in het Leven, noch in de Kunst. Wij zijn anders als degenen die bij den Grooten Meester zweren, en zijn woorden tot de hunne maken, als het Evangelie van dezen tijd. Wij hebben andere gedachten, andere stemmingen, andere verbeeldingen, omdat wij nu eenmaal toch anderen zijn; en zooals wij anders als hij het Verledene beoordeelen, hebben wij op de Toekomst ook andere verwachtingen gesteld. Het geheel van zijn gedachten is voor ons slechts een stadium in de ontwikkeling van onzen volksgeest, zijn stijl is een datum in de geschiedenis onzer kunst. Want de wereld blijft zelfs bij Multatuli niet stilstaan en een hooger Meester dan deze is de altijd-leerende Tijd.

Wij zien naar voren in de Twintigste eeuw. En juist daarom kunnen wij, uit kracht van ons vèr-af-staan, beter weten en dieper voelen, wat Zijn werk beteekent voor vroeger en voor thans. En dan zien wij Hem, achter en boven ons, een omgooi in 't verleden, een opstoot voor wat komen zou, als de ontkennende en daarom vrijmakende, als de verdelgende en daarom grondleggende Figuur.

Volledige tekst

1889 Conrad Busken Huet, ‘Multatuli (Eduard Douwes Dekker)’. In: Jan ten Brink, ‘Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 3’.

Citaat:

Maar het duurde niet lang of hij vond voor den ziedenden stoomketel zijner subjektiviteit eene geschikte veiligheidsklep, en schiep den Mainzer-Beobachter. Van al de beschouwingen en berigten uit de Rijnprovincië, door hem aangetroffen in de Kreuz-, de Vossische-, de Kölnische-, de Frankfurter-Postzeitung, deed hij trouw verslag. Maar, achtte hij dat die bladen het te zeer bij het verkeerde eind hadden, of gevoelde hij behoefte, als ooggetuige, ook aan andere opvattingen het woord te geven, dan bragt hij den Mainzer-Beobachter zijner vinding in het vuur.

Het schaadde aan zijn gezag als korrespondent, zoo men wil, dat niemand in Nederland ooit van den Mainzer-Beobachter had gehoord. Hetgeen hij er kwanswijs uit mededeelde, zou, hoewel de taal van het gezond verstand, nóg meer indruk gemaakt hebben indien de courant een gevestigden naam gehad en jaren lang bestaan had. Aan den anderen kant, en dit hielp, was er evenmin in Nederland iemand die er aan dacht het aanzijn van Multatuli's zegsman te loochenen of in twijfel te trekken.

Volledige tekst

1897 Th. Swart Abrahamsz, ‘Multatuli als Indo-Europeaan’. In: ‘Taal en Letteren. Jaargang 7’.

Citaat:

Door in de eerste plaats in Multatuli den vooruitstrevenden liberalen Europeaan te zien, den man die zich aangegord heeft om verouderde Europeesche begrippen te bestrijden, verouderde Europeesche instellingen aan te vallen, zoo mogelijk omver te werpen, maken zijne vereerders een groote fout. Zij kennen hun afgod slechts half, de andere helft die zij niet kennen, bevindt zich in Insulinde.

Volledige tekst

1901 Conrad Th. Van Deventer, ‘Uit Multatuli’s dienstjaren’. In: ‘De Gids. Jaargang 65’.

Citaat:

Verder gaande dan de resident van Bantam, die alleen, had voorgesteld den assistent-resident van Lebak te gelasten, zijn chef ‘volle opening te geven van al hetgeen hem ter zake van de handelingen van het inlandsche bestuur (zijner) afdeeling mogt zijn ter oore gekomen,’ gaf derhalve de Raad van Indië den Landvoogd in overweging, ‘E. Douwes Dekker, assistent-resident van Lebak in de residentie Bantam, als ongeschikt voor die betrekking, van derzelver verdere vervulling eervol te ontheffen.’ Duymaer van Twist vereenigde zich in hoofdzaak met dit advies, maar voegde aan Dekkers ontslag als assistent-resident van Lebak de bepaling toe, dat hij voorloopig belast werd met het bestuur over de afdeeling Ngawi. Feitelijk kreeg daardoor de tegen Dekker genomen maatregel het karakter van een overplaatsing met behoud van rang. Blijkens een door Duymaer van Twist eigenhandig onder het advies van den Raad van Indië geplaatste aanteekening, werd hij tot het nemen van deze beslissing onder andere geleid door deze overwegingen, dat, al werden dan in Dekkers gedrag bezadigd overleg, beleid en voorzichtigheid gemist, toch erkend noest worden ‘dat hij (had) gehandeld met goede bedoelingen; dat hij bekend (stond) als een bekwaam en ijverig ambtenaar; (en) dat hij ook vroeger, dienende bij het binnenlandsch bestuur op Sumatra en als assistent-resident te Ambon, gunstig stond aangeteekend.’

Volledige tekst

1909 M. van Geuns, ‘Multatuli en het sentiment in onze koloniale politiek’. In: ‘Onze eeuw. Jaargang 9’.

Citaat:

Het staat vast, dat de regent de bevolking knevelde. Maar tevens is door Van Sandicks zegsman, Mr. W.B. Bergsma, die van 1862 tot 1866 controleur van Lebak geweest is, de zekerheid verkregen, dat de klagende Javanen, die door het fameuze ravijn naar hun assistent-resident slopen, instrumenten waren van den djaksa van Lebak, die op deze in Oostersche landen niet ongebruikelijke wijze den regent in discrediet poogde te brengen. Verder rijst de vraag, of Douwes Dekker de klagers, die een dialect moeten gesproken hebben, heeft kunnen verstaan en zoo hun grieven heeft kunnen onderzoeken.

Volledige tekst

1910 Multatuli, ‘Multatuli aan den koning (1860)’. In: ‘De Gids. Jaargang 74’.

Citaat:

De zaak die ik voorsta, is de zaak van regtvaardigheid, menschelijkheid, en, - ik herhaal dit, - de zaak tevens van welbegrepen Staatsbelang.

Wanneer Uwe Majesteit die zaak mogt gelieven in bescherming te nemen, en als een uitvloeisel dáárvan, mij op een eervolle wijze wilde plaatsen in de gewesten waar ik het grootste gedeelte mijns levens in dienst van den Lande heb doorgebragt; - op eene wijze voorts die mij in staat stellen, de grondbeginselen te doen zegevieren welker verdediging mij mijn bestaan heeft gekost, dan zou ik zoodanige plaatsing aannemen met groote dankbaarheid.

Maar, zonder de zegepraal dier grondbeginselen, begeer ik arm te blijven.

En eer zou ik met de mijnen, omkomen van gebrek, dan iets aannemen, wat in strijd ware met de door mij sedert jaren gedane, en immer trouw nagekomen gelofte, dat ik zooveel in mij is, trachten zal een einde maken aan de godvergeten gruwelen die daar ginds den nederlandschen naam maken tot een spot der volken, en die schande brengen zouden over de regering van Uwe Majesteit, als men niet wist hoe de meeste staatsdienaren de kunst verstaan de waarheid weg te goochelen van voor de oogen des Konings.....

Volledige tekst

1910 C.G.N. de Vooys, ‘De invloed van Multatuli's letterkundig werk op oudere en jongere tijdgenoten’ (voordracht). In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1910’.

Men moet niet vergeten dat ‘het grote publiek’ toen niet zo heel groot was. De ‘natie’ die Multatuli als één man wilde doen opstaan om hem recht te verschaffen, bestond alleen in zijn verbeelding. Het publiek dat zich uitsprak, dat de toon aangaf, dat politieke invloed bezat, was de gegoede burgerij, de overwinnende klasse van 1848, van liberalen huize. In die kringen wekte het boek ook ethiese ontroering. Daar voelde men het ook als een daad. Niet het ‘mooivinden’ stond de uitwerking van de Max Havelaar in de weg, maar de onwil en de onmogelikheid om door radikaal ingrijpen aan de koloniale exploitatie een einde te maken. Men besefte dat Havelaar gelijk had, en zou desnoods voor een schadeloosstelling te vinden geweest zijn, maar men weigerde om de Havelaar-zaak met de Indiese misstanden te vereenzelvigen, omdat men van excentrieke ambtenaren als Douwes Dekker niet gediend was.

Volledige tekst

 

1910 F.M. Wibaut, ‘Multatuli's crematie. (Een woord van laten dank.)’ In: ‘De Gids. Jaargang 74’.

Citaat:

In dien tijd werd naar een nieuwen bundel ‘Ideeën’, als er eindelijk weêr een kwam, gegrepen als naar iets wat vervulling moest geven. Misschien ook wel leiding? Want het was niet heel ordelijk in de hoofden van die toen sterk onder Multatuli's invloed stonden. Er was nog al veel omver gehaald. En het is niet voor wat ze uit Multatuli's geschriften positiefs hebben geleerd, dat de toen jongen hem dankbaar waren en bleven. Maar dàt ze zelf moesten bouwen, niet in ingerichte huisjes gaan wonen, dat wisten ze van hem. En dat ze den grond moesten effenen, vooroordeel wegruimen, eer kon worden gebouwd, dat wisten ze ook van hem. Zoo stelde hij niet teleur. Want het onttrekken aan uit sleur aanvaarde leiding, is ook leiding. En het wekken van den drang naar zelfonderzoek en zelfcultuur is vervulling.

Volledige tekst

1910 Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘Een tijd van agitatie en beroering’. In: Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘Van christen tot anarchist’ (tweede druk).

Citaat:

Met wien kunnen wij Multatuli vergelijken? Wij weten het niet, want hij was heelemaal zichzelf. Soms doet hij denken aan Voltaire, aan Heine, aan Lassalle, een bewijs dat hij van allen iets had, maar toch niet voldoende met deze te vergelijken, maar wij zijn overtuigd dat als hij niet het ongeluk had gehad geboren te worden in een klein land, welks taal door weinigen wordt begrepen, hij zou ongetwijfeld een grooten naam hebben in de wereldliteratuur. Nu hij in Duitschland bekend is geworden door de verdienstelijke vertaling, die Wilhelm Spohr van zijn werken heeft gegeven en in Frankrijk door de bloemlezing van Alexander Cohen, met een zeer waardeerend en aanbevelend woord van Anatole France, nu ziet men dan ook de hooge ingenomenheid met zijn werken. En deze zal stijgen naarmate men hem beter leert kennen, want er zijn parelen in verborgen van de echtste soort en ongetwijfeld behoort Multatuli tot die weinige Nederlanders, wier naam zal blijven voortleven bij het nageslacht en die als alle anderen, onder wie zoovelen die nu de schouders over hem ophalen of heel wat op hem hebben af te geven, reeds lang dood en begraven zijn, zal schitteren als een glanzende ster aan den letterkundigen en wijsgeerigen hemel.

Volledige tekst

1910 Conrad Th. van Deventer, ‘Havelaar-voorspel. Multatuli en congé’. In: ‘De Gids. Jaargang 74’.

Citaat:

Dekker moet begrepen hebben, hoe hachelijk zijn zaak stond. Hij verzamelde al zijn krachten en greep naar zijn best versneden pen. Reeds den volgenden dag, 25 Maart 1855, zendt hij naar het departement van Koloniën een nieuw smeekschrift, waarin hij, met behoud van den uiterlijken vorm van den kanselarijstijl, zich minder tot het verstand dan tot het gemoed van den minister richt. Na andermaal te hebben doen uitkomen, hoe hij, door noodlottige omstandigheden teleurgesteld in zijn verwachting om nog vóór zijn vertrek naar Indië ‘eene zaak ten einde te brengen die voor hem van het hoogste belang was’, sedert December (?) ‘niets liever wenschte dan oogenblikkelijk naar Indië te retourneren’, verklaart hij het niet uitvoeren van dit voornemen ‘door de ziekte van zijn kind, hetwelk in doodsgevaar verkeerde, en na dien tijd voortdurend de meeste zorg blijft vereischen.... eene verzorging die uit den aard der zaak op een schip niet kan worden gegeven.’ Dáárom, schrijft hij verder, wilde hij, het kind met de moeder in Nederland achterlatende, alleen per overlandmail naar Indië terugkeeren, om zooveel eerder de gelegenheid te vinden van daaruit in de behoefte van zijn gezin te voorzien.

Volledige tekst

1911 J. Prinsen J.Lzn, ‘[Dekker, Eduard Douwes]’. In: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 1’.

Citaat:

In de bitterste ellende, als fijn beschaafd man, die betrekkelijke weelde gekend had, gekweld door gebrek aan het allernoodigste, moest hij kopij leveren. Dat was het eenige middel om niet van den honger om te komen. Geprikkeld door tegenstand, onwil, niet-begrijpen, doodzwijgen of wat hij daarvoor hield, stapelde hij paradox op paradox, spande hij zijn afgemartelde verbeelding tot de hoogste krachtsuiting. Het europeesch geestelijk leven van 1750 tot 1850 had Nederland slechts zeer betrekkelijk meegeleefd. Multatuli is de man, die er geheel in was opgegaan, die bij voorkeur juist al het luidruchtig revolutionnaire en hemelbestormende, waardoor zich dat leven kenmerkte, door lectuur kende en door intuitie had aangevuld. Hij wortelt geheel in de denkbeelden dier eeuw. Die denkbeelden heeft hij hier het eerst in onbevangen vrijheid verkondigd.

Volledige tekst

1912 P. Geyl, ‘Multatuli en Van Lennep’. In: ‘Onze eeuw. Jaargang 12’.

Citaat:

En Douwes Dekker zag zich de beschikking over het boek, dat hem toch diep uit zijn eigen ziel was geweld, ontnomen; zijn droomen van een groote volksopwinding die hem met éénen aanloop omhoog zou voeren, vervlogen. Dat alles op grond van een stuk papier, dat hij maanden geleden had geteekend zonder er zich moeilijk mee te maken wat het inhield. De Havelaar niet langer van hem! Dat denkbeeld was hem ondragelijk. Hij begreep dra, dat een proces onvermijdelijk was, schoon het hem leed deed, want hij kon zich niet op eenmaal ontworstelen aan de gevoelens van vurige dankbaarheid en bijna kinderlijke liefde voor van Lennep, die in den gelukkigen tijd na de voltooiing van zijn boek waren opgebloeid. Maar, zooals hij reeds had geschreven: ‘daar het hier geldt eene zaak waaraan ik alles opoffer, moet ik hierin, hoe zwaar het mij valt, doortasten.’ Wij kunnen dit inzicht billijken en meenen, dat van Lennep's kleinzoon, die zijn leven beschreven heeft, het recht mist, over het enkele feit van het proces tegen zijn ‘weldoener’ Multatuli hard te vallen.

Volledige tekst

1912 G. Kalff, ‘Malcontenten en Hervormers. J. van Vloten (1818-1883). Multatuli (E. Douwes Dekker, 1820-1887)’. In: G. Kalff, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7’.

Citaat:

Nog steeds in afwachting van hetgeen zijn Max Havelaar zou uitwerken, komt hij langzamerhand tot het inzicht, dat het kwaad door hem bestreden samenhing met den ganschen maatschappelijken, stoffelijken en zedelijken toestand van het Nederlandsche volk. Zelf drukte hij dat later ongeveer op deze wijze uit: achter den ellendigen Duymaer van Twist zat een minister; achter zoo'n minister de Tweede en Eerste Kamer; ‘achter die beide Kamers zit, staat, ligt - of kruipt, als ge wilt - het Volk, het Nederlandsche Volk!’ (Idee 533). Hij voelde zich een zaaier van nieuwe denkbeelden, een profeet - dus wilde hij blijven ‘spreken tot het volk’, zooals hij zich reeds te Menado had voorgenomen. Hij geloofde nog aan de macht van zijn woord; eerst in een brief van 1865 komt de gedachte op, dat ‘het ultimatum zwygen is’, al zal hij die gedachte pas later tot uitvoering brengen. Behalve profeet voelde hij zich man van de daad. Liefst ware hij dictator geweest, 't zij in Indië, 't zij in Nederland…

Volledige tekst

1920 Maurits Uyldert, ‘Multatuli-herdenking’. In: ‘Onze eeuw. Jaargang 20’.

Citaat:

Veelzijdigheid was Dekker's kracht, maar tevens zijn noodlot. Hij was waarlik een veeleenheid, doch meer veelheid dan eenheid. Hij was veelzijdig maar naar alle kanten sterk persoonlik. De kwaal van zijn leven is geweest dat zijn karakter niet de kracht heeft gehad om de vele uiteenstrevende machten van zijn wezen te binden en in dienst te stellen van één enkele beheersende macht. Men mag dit karakterzwakte noemen, of gebrek aan wilskracht; velen die zo spreken beroemen zich slechts op karakter door afwezigheid van veelzijdige persoonlikheid. Men kan, en dit schijnt bij Douwes Dekker het geval geweest te zijn, zwak blijken door overmaat van kracht. Maar de kracht van Douwes Dekker was van middelpuntvliedende aard. Hij bond de gedachten en beelden die in hem oprezen, de aandoeningen die de peripherie van zijn wezen raakten, niet te zamen tot een machtige idee waaraan hij de wereld zou kunnen onderwerpen, de schijf van zijn geest draaide met verwoede snelheid, slingerde al wat hij bezat in het rond en strooide versplinterde ideëen uit. Maar zo zeker als de idee in het enkelvoudige sterkt, opricht en steun geeft, zo zeker gaat men eraan te gronde wanneer zij meervoudig wordt.

Volledige tekst

1927 Pieter Jelles Troelstra, ‘Vragen van levensbeschouwing’. In: Pieter Jelles Troelstra, ‘Gedenkschriften. Deel I’.

Citaat:

Als wekker van gezonde volkskracht stond hij bovenaan en dat zijn literarische arbeid hem zelven, als martelaar voor zijn heldhaftigen strijd, achter zich had, gaf aan dezen juist zijn hooge beteekenis en waarde. De manier, waarop de bourgeoisie Multatuli bestreed, was zoo dun mogelijk en weerspiegelde het kleine, venijnig benepene, van elk eerlijk hooger streven gespeende milieu onzer kleinburgerlijk denkende bourgeoisie van die dagen. Het debat in pers, huiskamer en koffiehuis liep gewoonlijk niet over hetgeen Multatuli leerde of wilde, maar over de vraag, hoe hij zijn vrouw had behandeld, hoe het stond met zijn zedelijkheid. Toen ik, om authentiek+ materiaal hierover tegen zijn bestrijders te hebben, hem over dit punt schreef, liet hij mij terecht door een zijner Leeuwarder vrienden weten, dat hij zich hierover reeds zoo voldoende had geuit, dat nader ingaan op die vraag overbodig was.

Volledige tekst

1927 Jan te Winkel. ‘Eduard Douwes Dekker of Multatuli’. In: Jan te Winkel, ‘De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde VII. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (2)’ (tweede druk).

Citaat:

Erger nog: dezelfde man, die zoo edelmoedig voor den Javaan scheen op te komen, had, zooals men vernam, den minister Rochussen aangeboden zijn boek ongedrukt te laten, wanneer hem zelf maar een aanzienlijk ambt werd opgedragen, waarbij hij zijne eischen evenwel bespottelijk hoog had gesteld. Het was hem dus minder om den Javaan, dan om zijn eigen persoon te doen, zeide men, en men achtte het verstandig van de Indische Regeering, dat zij zulk een eerzuchtig fantast uit 's lands dienst had ontslagen als een gevaarlijk ambtenaar.

In eene geestige parabel heeft Multatuli gezegd: tegen Lotharis was de doodstraf geëischt op de beschuldiging, Barbertje vermoord, in stukken gesneden en ingezouten te hebben, en daarbij ook nog eene groote mate van zelfingenomenheid te bezitten. Het optreden van Barbertje in levenden lijve weerlegde de beschuldiging afdoende, maar toch bleef de eisch gehandhaafd, want het laatste punt, de zelfingenomenheid, was er niet mee weerlegd. Zoo is het inderdaad met Multatuli gegaan en moest het ook wel gaan, zelfs naar recht en billijkheid.

Volledige tekst

1933 E. du Perron aan M. ter Braak, Bellevue, Zaterdagmiddag. [25 Maart 1933]. In: Menno ter Braak & E. du Perron, ‘Briefwisseling 1930-1940. Deel 2’ (ed. H. van Galen Last) (1964).

Citaat:

De N.R.F. denkt over een nieuwe vertaling van de Havelaar. Ik ben bezig Malraux aan te porren om het vooral te doen, en later, als het gaat, nog wat andere dingen. Het is toch een schandaal dat een Europeesche eersterangs-figuur in ieder opzicht als Multatuli was, nog steeds opzij gezet is niet alleen, maar langzamerhand voor verouderd doorgaat, zooals uit de brieven van Lawrence blijkt. (…)

Ik wil nog eens een stuk schrijven over de infame, minderwaardige, degelijke, polderlandsche, botheid van Potgieter: die vent vertegenwoordigt alles wat wij haten in de ‘hoogere’ Hollandsche rotmentaliteit, hij is de Droogstoppel van onze 19e-eeuwsche betere letterlievendheid, een ‘vent’ van NIX, met een feilloos wantrouwen in Multatuli, omdat hij voelde, hoe hier een ‘Vent’ stond die zijn heele arsenaal van waardebepalinkjes en -metertjes onderste boven kon schoppen als een wild paard een Hollandsche pronkkamer, en dat hij zelf, met al zijn cultuur, die toch ook voor een soortement raspaard kon doorgaan, een trage, getemde knol bleef, net goed genoeg om voor een heerenwagen langs de singel te paradeeren, terwijl die andere iedere polderlandsche sloot en barrière nam, zonder eenige moeite.

Volledige tekst

1937 Menno ter Braak, ‘Douwes Dekker en Multatuli’.

Citaat:

Naast dezen parmantigen dwerg [de anonieme auteur van een artikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 Februari 1937] wordt iemand als de medicus Swart Abrahamsz, die Dekker in 1888 tot zenuwpatiënt verklaarde (en niet eens op al te losse gronden!) een wonder van begrip; behalve een duidelijken ondergrond van ressentiment bespeurt men immers in diens geschrift de onmiskenbare behoefte zich van een behoorlijk uitgangspunt te voorzien, alvorens te naderen tot het ‘monstrum’, waarvan hij de grootheid evenmin vermag te ontdekken. De psychiatrie van Swart Abrahamsz is verouderd, zooals zijn indeeling in ‘intellect’, ‘wil’ en ‘voorstellingsvermogen’ verouderd is; maar het psychiatrische standpunt ten opzichte van Douwes Dekker-Multatuli is althans een standpunt, dat door zijn ‘ziekelijkheid’ gerechtvaardigd wordt; waarom zou men Fancy niet met een Oedipus-complex in verband brengen, waarom zou men loochenen, dat Multatuli onder een bepaalden gezichtshoek beoordeeld kan worden als een hysterischen psychopaath?

Volledige tekst

1937 J. Saks, ‘Eduard Douwes Dekker, zijn jeugd en Indische jaren’.

Citaat:

Zoo sterk en onafgebroken hij zijn vroegere chefs, den Resident en den Gouverneur-Generaal Duymaer van Twist, heeft geprikkeld, gesard en gescholden om hen tot spreken te dwingen, zoo gelaten heeft hij zich neergelegd bij het zwijgen van zijn ondergeschikte, den kontroleur van Hemert en tevens van den kommandant Collard, die hoewel niet rechtstreeks en ambtshalve bij het geding betrokken, met de feiten er van uitstekend op de hoogte werd geacht; hij heeft er zich mede vergenoegd naar aanleiding van zeer enkele zijner beweringen het vertrouwen uit te spreken dat zij zich van tegenspraak zouden onthouden en door het voortduren van hun zwijgen is hij in dit opzicht in 't gelijk gesteld…

Volledige tekst

1938 Menno ter Braak, ‘Multatuli, Droogstoppel, Havelaar. Naar aanleiding van: J. Saks, Eduard Douwes Dekker. E. du Perron, De Man van Lebak’. In: Menno ter Braak, ‘In gesprek met de vorigen’.

Citaat:

Ziedaar het ‘had’-sprookje van den socialen werker Saks, die bij zijn object wrok constateert, terwijl hij zelf vol is van wrok jegens den man, die zich door zijn ‘ongeregeldheden’, romantische zwakheid en ‘hoogere ongeschiktheid’ voor ambtenaar aan de sociale verantwoordelijkheid onttrok. Du Perron meent, dat Dekker zonder Lebak een Nietzsche of een Heine had kunnen worden; ook dat is een ‘had’-sprookje, maar het houdt ten minste rekening met het formaat van den man, waarover hij schrijft. Dezelfde rancune, die Saks in staat stelt achter de illusies der Multatulianen met kamerdienaars-scherpzinnigheid den ‘onmogelijken’ mensch met ongeveer alle fouten van den romantischen eerzuchtige te ontdekken, belet hem iets te zien van den Multatuli, die in Nederland de grootste moralist is geweest van zijn eeuw, die het probleem der menschelijke waardigheid een aan den godsdienst ontvallen en in ‘specialiteiten’ verbrokkelde samenleving in het gezicht wierp, als een uitdaging.

Volledige tekst

1943 Garmt Stuiveling, ‘Multatuli’. In: Garmt Stuiveling, ‘Een eeuw Nederlandse letteren’.

Citaat:

Evenals Bilderdijk, met wie hij in verschillende opzichten verwant is, staat ook Douwes Dekker op de grens van twee tijdvakken. De romantiek heeft in hem haar hoogste uiting gevonden: het humoristische avondje bij juffrouw Pieterse overtreft het avondje bij Stastok, zoals een genie een talent, zoals een anti-burgerlijke persoonlijkheid een anti-burgerlijke stemming overtreft. Maar tegelijk kondigt het nieuwe realisme zich reeds aan in de fijnzinnige uitbeelding van het dichterlijke kind, en sterker nog, in de beschrijving van het milieu der Pieterses, in de belangwekkende weergave van de firma Kopperlith. Modern is Multatuli vooral door zijn aandacht voor het sociale vraagstuk.

Volledige tekst

1948 C.G.N. de Vooys, ‘Hoofdpersonen en hun onderlinge verhouding’. In: C.G.N. de Vooys, ‘Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 7’.

Citaat:

De werkelijke verhouding tussen Sietske, Tine en hem wordt [in Minnebrieven] geïdealiseerd: de eerste wordt vereenzelvigd met de Fancy-figuur, die al in de oer-Woutergeschiedenis voorkwam; Tine is de lijdende heldin, die hem blijft steunen met haar fierheid, haar liefde, haar geloof in zijn roeping; Fancy is niet alleen de ‘Muze’ voor zijn kunst, maar vooral de geestkracht, die zijn edele wil zou moeten sturen en steunen. Het einde bevat de sleutel voor de oplossing in de belofte: ‘thans de wil, later de kracht, en in 't eind de overwinning’. De tragedie van Multatuli's leven is dan uitgedrukt in zijn bekentenis: ‘Bedenk dat er verschil is tusschen de mate mijner kracht en de maat van m'n wil’: daarin ligt de worsteling van zijn excentrieke persoonlijkheid met de wereld: de edele wil, de machtsbegeerte moet zelfbeheersende kracht ontberen. Van dat smartelijk besef zijn de Minnebrieven vervuld.

Volledige tekst

1950 G.P.M. Knuvelder, ‘Eduard Douwes Dekker [Multatuli] (1820-1887)’. In: G.P.M. Knuvelder, ‘Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3’.

Citaat:

Te Batavia heeft Dekker relaties gehad met Caroline Versteegh terwille van wie hij katholiek werd; van een huwelijk kwam echter niets: op bevel van haar vader verbrak Caroline in 1842 de relatie. Wel heeft de aangelegenheid met Caroline diepe indruk gemaakt op het impressionabele gemoed van Douwes Dekker. Hij vroeg overplaatsing naar een meer ‘werkdadige werkkring’; hij werd overgeplaatst naar Sumatra's Westkust, Natal, waar hij 9 juli 1842 tot controleur benoemd was, maar ook daar kon hij Caroline moeilijk vergeten; hij verheft haar tot zijn ‘ideaal van '40-'43’; zijn ogen traanden van 't wee van ginds, zegt hij, en zijn hart haakte slechts naar de dood. Geen wonder, dat zijn ziel ‘hier (te Natal) hooger vlugt genomen heeft ... en hief zich op tot 's Hemels starreboog’. Hij acht zich reeds ontslagen van de banden, waarmee natuur de mens aan mensen sluit. - Kortom: de romanticus doorleeft de liefde romantisch, zoals het ook behoort; hij is ‘krankzinnig’, wanneer hij leest dat zij gehuwd is. ‘Toen heb ik bruiloften gegeven aan wie maar komen woû. De kas stond open. De milit. Komm. kwam bij mij en vraagde of ik gek was’. Met het gevolg dat hij 1843-1844 ‘onder eene beschuldiging van landsdieverij lag - en geheel weêrleggen kon ik ze niet, dat is voor de wet niet’.

Volledige tekst

1951 Menno ter Braak, ‘Huet en Multatuli’. In: Menno ter Braak, ‘Verzameld werk. Deel 4’ (ed. M. van Crevel, H.A. Gomperts en G.H. 's- Gravesande).

Citaat:

In de correspondentie tussen Huet en Multatuli treft steeds weer dit verschil, dat het ‘sleutelverschil’ is tussen twee oppositionele geesten van de vorige eeuw. De distantie van Huet, de voornaamheid en het werkelijk fatsoen van Huet, zij raken soms de gemeenzaamheid en de ongegêneerdheid van Douwes Dekker, maar precies elkaar opvangen doen ze eigenlijk nooit. Multatuli heeft daarbij het tekort van Huet duidelijk gezien, al was hij in ‘tactiek’ de mindere; hij voelde in Huet instinctief nog de blijvend geïnteresseerde, de correspondent van Potgieter, de scepticus, wiens negativiteit ondanks alles in de Nederlandse arithmetiek blijft opgenomen, terwijl hijzelf er hoe langer hoe meer buiten viel.

Volledige tekst

1952 K. ter Laan, ‘[Eduard Douwes Dekker]’. In: K. ter Laan, ‘Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid’ (tweede druk).

Citaat:

Nog in 1861 schreef hij Over vryen Arbeid, de liberale leus van de dag; voor Multatuli ‘lood om oud ijzer’, of de inlander wordt uitgezogen door het Gouvernement of door particulieren. In 1862 begonnen de Ideën en tevens zijn voordrachten in het land; hij gaf zelfs toe aan het droombeeld, dat hij gekozen zou worden als lid van de Kamer. Met dat al leed hij te Amsterdam en zijn gezin te Brussel armoe. Totdat Tine met de kinderen hulp zocht in Italië, terwijl Dekker uitweek naar Duitsland, waar Mimi zich bij hem voegde en voortaan bij hem bleef. Huet verschafte hem werk voor de Opregte Haarlemsche Ct. Pogingen tot herstel bij de G.G. Mijer in 1866, bij minister Rochussen in 1868 liepen op niets uit. Tijdelijk kwamen in 1869 Tine en de kinderen weer bij hem in Den Haag, doch reeds in Mei trokken ze weer naar Italië. Het was voor beide partijen onmogelijk geworden.

Volledige tekst

1959 H.A. Gomperts, ‘Multatuli’. In: H.A. Gomperts, ‘De schok der herkenning’.

Citaat:

De bontheid van zijn geschriften komt voort uit dit zich zonder voorbehoud openstellen voor gemoedsbewegingen, invallen, gedachtenspinsels. Daarom ook valt hij zichzelf telkens in de rede. Dat is niet alleen een techniek om spanning op te wekken - het is dat ook - maar het is vooral de natuurgetrouwe weergave van een ongehinderde stroom van indrukken. De onderbrekingen en de uitweidingen werden nu eenmaal door zijn geest voortgebracht onder het schrijven en hij vond het schadelijk om iets te forceren of af te remmen. Daarom zit de roman Woutertje Pieterse verweven door de Ideeën, zodat men het verhaal er niet uit los kan maken zonder het bijbehorend commentaar te verbreken en ook niet het commentaar er in zijn geheel af kan schillen zonder stukjes roman mee te trekken.

Multatuli was als schrijver volkomen van de kook, zodra een hindernis of ergernis de vrije stroom van zijn inspiratie belemmerde. Die inspiratie is de kracht en de zwakheid van zijn werk. Zij is aansprakelijk voor de levendigheid en de natuurlijkheid van zijn stijl, maar ook voor het gebrek aan orde en de grilligheid. Het uitblijven van ‘inspiratie’ was ervoor verantwoordelijk, dat hij zich vele jaren aan het eind van zijn leven in zwijgen heeft gehuld.

Volledige tekst

1965 J.J. Oversteegen, ‘Een verbaasd gezicht’. In: ‘Merlyn. Jaargang 3’.

Citaat:

Er is een soort eb en vloed beweging in de Multatuli-waardering, die niet veel met zijn werk te maken lijkt te hebben, maar aan eigen wetten gehoorzaamt. Alsof na een generatie die hem (meestal wegens persoonlijkheidscultus) verbannen heeft, noodzakelijk een andere moet volgen die hem weer op de sokkel hijst. De eenvoudigste verklaring, en misschien niet eens onjuist, is dat hij maar geen verleden wil worden, en voortdurend weer de vader is waartegen hollandse schrijvers wel moeten rebelleren; hoogstens kan hij dan voor een volgende generatie even grootvader, dus de goede vader, zijn, maar dan springt zijn imago onvermijdelijk terug naar de slechte. Vandaar dan dat zijn houding in gezinsaangelegenheden altijd ter sprake wordt gebracht.

Volledige tekst

1972 Rob Nieuwenhuys, ‘Eduard Douwes Dekker’. In: Rob Nieuwenhuys, ‘Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden’.

Citaat:

Er staat in de verlovingsbrieven met Tine nog één belangrijke uitlating, waarin Dekker - brieven schrijvende - zichzelf als schrijver ontdekt: ‘Geen betrekking zou mij beter passen dan die van schrijver [...]. Als ik fortuin had, genoeg om middelmatig te leven, geloof ik waarlijk dat ik alle andere bezigheden, die mij toch nimmer aanstaan, aan een zij zette.’ De brief is vijftien jaar voor de verschijning van de Max Havelaar geschreven!

Hoe het ook zij, de briefvorm veroorloofde Dekker een manier van schrijven die op zijn latere schrijfwijze vooruitloopt. Toch kon hij zich tóén - in 1845 - nog niet geheel losmaken van een negentiende-eeuwse schrijftraditie. Wel leerde hij de spreektaal exploreren en dit betekende voor hem een eerste fase in de ontwikkeling van zijn schrijverschap naar de talrijke vrije vormen die hij later met zoveel virtuositeit zou hanteren.

Volledige tekst

1975 P. Spigt, ‘De dood van Multatuli’. In: P. Spigt, ‘Keurig in de kontramine. Over Multatuli’.

Citaat:

Na 1875 kon men toch eigenlijk het verzwakken en allengs geheel vervagen van zijn levenslust niet meer negeren. Tijdgenoten hebben natuurlijk alleen maar hun eigen, in de tijd gespreide impressies gehad, maar wij overzien nu het geheel en bemerken dan dat hij gedurende de laatste tien jaar in toenemende mate en in steeds breder kring steeds wezenlijker zijn doodsverlangen uitte. Het is natuurlijk begrijpelijk dat zijn naaste omgeving, naarmate zij hem nader stond, wel directer deze wending in zijn levenswil ervoer, maar om dezelfde reden ook heviger deze impressie uit het bewustzijn verdrong. […]

De teleurstelling, sterker: de emotionele katastrofe, doordat hij geen weerklank vond, doordat er niets gebeurde en bij wát er al gebeurde zijn naam niet eens genoemd werd - deze geweldige frustratie weerspiegelt zich haarscherp in zijn omgekeerde reaktie: hij schrijft na 1876 niets meer voor het publieke, hij vestigt zich definitief buiten het vaderland, hij wil niets meer, hij wil dood. Aanvankelijk doet zijn lichaam nog niet mee. Maar tenslotte zet ook dát mechanisme zich in beweging.

Volledige tekst

1976 Wilem Frederik Hermans, ‘De raadselachtige Multatuli’.

Citaat:

Van Lennep is lang zo bang niet als Van Hasselt, want hij wil dat ‘bl... mooie’ boek met een schaar te lijf. De data moeten eruit en het slot eraf. De brief (18 november 1859) waar dit in staat, mag Br.·. Van Hasselt aan Br.·. Dekker laten lezen. Niet voor die Br.·. bestemd is een begeleidend briefje, waarin Van Lennep, die duidelijk veel doortrapter was dan Van Hasselt, de vrees uitspreekt dat Dekker, zelfs als Rochussen hem iets aanbiedt, op het idee zou kunnen komen ‘aan de natie te vertellen, hoe Rochussen op instigatie van Van Lennep of Van Hasselt hem een brok had toegeworpen om hem de mond te stoppen en hoe hij, Dekker, daar niet van had willen weten’.

Zo'n gruweldaad moet worden voorkomen.

(Dekker zelf zal tot z'n laatste snik blijven geloven dat Van Lennep hem aanvankelijk volledig wilde steunen. Niets daarvan, zoals men ziet: Van Lennep was van meet af aan erop uit een politiek spelletje te spelen met Max Havelaar.) Van Hasselt antwoordt aan Van Lennep dat het weglaten van het slot ook geen oplossing zal bieden: ‘Het slot is juist alles voor de man. Om het slot heeft hij de roman geschreven.’

Volledige tekst

1977 Jan Romein en Annie Romein-Verschoor, ‘Eduard Douwes Dekker. Een zaaier ging uit om te zaaien’. In: Jan Romein en Annie Romein-Verschoor, ‘Erflaters van onze beschaving’.

Citaat:

Hij zond zijn bundeltjes Ideën de wereld in en honderden jongens en meisjes lazen ze heimelijk bij een kaarsje en ontdekten hun eigen hart, dat nooit had willen ontwaken bij de kunst-goud-op-snee van Tollens, Ten Kate en Beets, en de moedigsten schreven hem roerende en dappere briefjes. Honderden onontwikkelden lazen ze en hun gekneusd zelfbesef ademde op, door zijn toverwoord ontslagen van het juk der nederigheid tegenover duizend en één onaantastbaarheden van geloof, wetenschap en maatschappij en op de zolder van zijn uitgever timmerden enkelen hunner vol toewijding een paar kamertjes voor hun bevrijder, ze leerden het gebed van de onwetende van buiten en de beduimelde deeltjes van bespaarde stuivers gekocht, gingen van hand tot hand. Hij schreef zijn Vorstenschool en alle jonge harten, die nog niet de kleuren van de keizer van Insulinde droegen, namen die van koningin Louise aan. Hij schreef Woutertje Pieterse, het epos van de in het kleinburgerdom gevangen vurige ziel en alle vurige zielen op kweek- en normaalscholen - en dat waren er velen in die dagen - herkenden met een schok van verrukking zich zelf.

Volledige tekst

1979 P.F. Schmitz, ‘De betekenis van “Multatuli” bij Ter Braak’. In: P.F. Schmitz, ‘Kritiek en criteria. Menno ter Braak en het literaire waardeoordeel’.

Citaat:

Potgieter mag net als Van Deyssel optreden als antipode van Multatuli omdat beiden overwegend negatief over Multatuli hebben geschreven. Misschien weegt dat wel zwaarder dan het feit dat hij, ‘de braaf-liberale Potgieter’, idealen verdedigt die Ter Braak verre staan. In 1937, in Douwes Dekker en Multatuli, vat Ter Braak nog eens samen: ‘alleen door de verschijning van Multatuli zijn we in staat dat ganse milieu der Huets en Potgieters te relativeren tot een liberaal spel, waaraan misschien soms het talent niet ontbrak, maar wel de stoutmoedigheid van de inzet; Huet eindigde als “ontgoochelde”, Potgieters inzet was de traditie van het kalotje’. Tegenover de ‘“regenten”-stijl der Potgieters en Busken Huets’ staat ‘de originaliteit en de rijkdom der improvisatie’ van Multatuli. ‘Wie Multatuli leest, is zover als maar enigszins denkbaar is verwijderd van de cultuur van Vondel, van Racine en Molière; van iedere cultuur, kortom, die haar kracht zoekt in de regels en het model’.

Volledige tekst

1985 G. Stuiveling, ‘Multatuli’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

Begiftigd met een grote welsprekendheid en een eigen doeltreffende stijl, romantisch open voor iedere aandoening en vervaarlijk geestig in zijn reacties, gebruikte hij zijn kunst voortaan als een wapen in de levenslange strijd tegen het onrecht dat men de Javaan en daarmee hemzelf had aangedaan. Het bleek hem al gauw dat dit onrecht dieper zat dan in de koloniale verhoudingen alleen. Moralist en practicus terzelfder tijd, zocht Multatuli naar de kern van het kwaad. Het recht van de macht werd voor hem het centrale probleem: in de binnenlandse politiek het heersende liberalisme, in stand gehouden door districtenstelsel en censuskiesrecht; in de sociale verhoudingen de armoede van de rechteloze arbeidersklasse; in de zedelijke ordening de achterstelling van de vrouw, het gebrek aan ontwikkelingsmogelijkheden voor het opgroeiende meisje; in de kerk het dogma van de predikanten enz.

Volledige tekst

1986 Eep Francken, ‘Ed. Douwes Dekker / Multatuli 1820-1887’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Zijn betekenis in de geschiedenis is vooral die van de ‘bevrijder’, die de aandacht vestigt op de betrekkelijke waarde van dogma's en fatsoensregels. Tot in onze tijd stimuleert zijn werk tot kritisch nadenken, al kan men een deel van zijn beschouwingen afdoen als oppervlakkig en ondoordacht en al zijn zijn onderwerpen niet allemaal actueel meer. Ook kan men inzien dat zijn denkbeelden voor een deel eerder door anderen geformuleerd zijn, maar dan zonder zijn vermogen om de stof te laden, te ‘poëtiseren’. Slechts vanuit een karikaturale opvatting van literatuur als pure mooischrijverij valt te ontkennen dat zijn blijvende betekenis is te vinden in zijn schrijverschap. Voor wie de functies van communicatie en inspiratie voor een schrijver van primair belang vindt is Multatuli juist een schrijver bij uitstek; dit zij gezegd in weerwil van zijn eigen opvatting [‘Ik ben geen schrijver.’].

Volledige tekst

1988 Olf Praamstra, ‘Multatuli en Busken Huet’. In: ‘Literatuur. Jaargang 5’.

Citaat:

In juli schreef hij vanuit Koblenz ten einde raad aan Huet: ‘Waarde Heer Huet! Ik heb 't heel moeielyk, en letterlyk niet te eten. Ik vraag U my wat te helpen als 't u enigszins mogelyk is. Nogeens 't is letterlyk om te eten’ (vw, 11, p. 617).

Huet antwoordde per kerende post en zond hem een bankbiljet van f 25, -. Multatuli bedankte hem in een lange en hartelijke brief, waarin hij behalve een uitvoerige uiteenzetting over zijn ellendige omstandigheden enkele regels schreef over de toestand in het Rijnland. Huet maakte van die laatste mededeling gebruik in een stukje voor de krant en hij stelde Multatuli voor om correspondent te worden van de Opregte Haarlemsche Courant. Daar voelde Multatuli wel voor en onder de kop ‘Van den Rijn’ publiceerde hij voortaan regelmatig over de toestand in Duitsland. Daarmee verdiende hij f 50, - per maand. Dat was niet veel, maar hij hoefde er ook niet veel voor te doen.

Volledige tekst

1995 Philip Vermoortel, ‘Ik geef wenken, geen regels’. In: Philip Vermoortel, ‘De schrijver Multatuli’.

Citaat:

Heel veel van zijn vertellingen, ideeën en betogen hebben inderdaad een open einde. Overal liggen vragen, suggesties en oproepen verborgen, prikkels voor de lezer om verder te denken en in het beste geval ook iets te doen, maar zelden of nooit een pasklaar antwoord. Zelfs zijn zo gevreesde sarcasme diende uiteindelijk hetzelfde doel: ‘Spot met zogenaamd “heilige” zaken,’ schrijft hij in Idee 395, ‘bewyst niets tegen die zaken, maar wekt de tragen op, en geeft den vreesachtigen moed: tot nadenken over de vraag: of die zaken wel heilig zyn.’

Alles wat hem onder ogen kwam, heeft Multatuli op die manier in vraag gesteld, gedissecteerd, bekritiseerd. Soms subtiel, soms grof, maar altijd geniaal meeslepend. En op de puinhopen van zijn onbarmhartig sloopwerk moest een nieuwe en betere wereld worden gebouwd. De vraag was alleen: hoe? Dat hij op die vraag nooit heeft geantwoord met een uitgewerkt systeem of een stelsel van praktische voorschriften, is hem tijdens zijn leven en lang daarna steeds weer kwalijk genomen.

Volledige tekst

1998 E.M. Beekman, ‘Dekker/Multatuli (1820-1887): de dialogische waarheid uit de tropen’. In: E.M. Beekman, ‘Paradijzen van weleer. Koloniale literatuur uit Nederlands-Indië, 1600-1950’.

Citaat:

Bijna een jaar was Dekker gedwongen te leven zonder een cent, onteerd, verstoten door de Nederlandse gemeenschap, verdacht van fraude, maar zonder toestemming om te vertrekken. Al spoedig was het enige wat hij nog kon verkopen zijn kleding, die hij stuk voor stuk verkocht. Vaak zat hij zonder voedsel en eenmaal redde een Chinees hem van de hongerdood. Maar Dekker weigerde te buigen: ‘Men dreigde met criminele vervolging. Ik antwoordde: ga je gang, - en schreef op den grond op een omgekeerde kist, den eerlooze [zijn eerste toneelstuk].’ In het begin van dit dramatische jaar woonde Si Oepi Keteh nog bij hem. Zij verkocht zelfs een poesaka voor hem - een ontroerend gebaar van toewijding, want een poesaka is een heilig erfstuk dat men nooit mag wegdoen. Hij stal aardappels van de akkers, stal een kalkoen (die hij naar de eigenaar terugbracht toen hij ontdekte dat hij niet van Michiels was), schreef epigrammen over zijn kwelgeest, schreef het genoemde toneelstuk in vijf bedrijven De eerloze, waarin hij zichzelf in gedachten schadeloos stelt door de in ongenade gevallen Holm gelijk te laten krijgen en in ere te laten herstellen, schreef meer gedichten, en voltooide de opmerkelijke prozatekst ‘Losse bladen uit het dagboek van een oud man’.

Volledige tekst

2000 Nop Maas, ‘“Dat boek is meer dan een boek - het is een mensch.” Reacties op Max Havelaar in 1860’. In: Nop Maas, ‘Multatuli voor iedereen (maar niemand voor Multatuli)’.

Citaat:

Op 5 oktober [1860] - Multatuli heeft zich inmiddels kandidaat gesteld voor de Tweede Kamer in het district Tiel - begroet de Nieuwsbode het bericht van die kandidatuur met de veronderstelling dat hij in de Kamer drie - kennelijk door de liberalen toegejuichte - beginselen zal verdedigen: dat men als ambtenaar willekeurig met 's lands geld kan omgaan om dat later aan te zuiveren uit een huwelijksgift; dat de vaderlandsliefde eist aan Europa te vragen de roofstaat aan de zee te tuchtigen; dat, als Europa dat weigert, ‘om Indie voor het moederland te behouden, men de inlandsche bevolking behoort aan te zetten tot het slijpen van hare krissen, ten einde onze landgenooten in Indie den hals af te snijden’. Dit stukje wordt gretig overgenomen door Nederlandsch Indië van 8 oktober, dezelfde datum waarop dat blad plaats inruimt voor een ingezonden brief waarin weer gewezen wordt op de discrepantie tussen Max Havelaar en het liberale principe van vrije arbeid.

Volledige tekst

2001 Dik van der Meulen, ‘Nogmaals Lebak’. In: ‘Literatuur. Jaargtang 18’.

Citaat:

… [Men] zou toch ook verwachten dat in die honderdvierenveertig jaar die sinds ‘Lebak‘ verstreken zijn alles, maar dan ook alles over de affaire moet zijn gezegd? Niets is minder waar, zoals uit het pas verschenen boek Het gelijk van Multatuli over de Lebak-zaak blijkt. De auteur Tom Phijffer, advocaat te Amsterdam, kwam op de gedachte het optreden van Douwes Dekker tegen de achtergrond te plaatsen van de reglementen voor bestuursambtenaren uit Dekkers tijd en van handelingen van de Tweede Kamer.

Het resultaat is verbluffend. Dekker blijkt volledig op de hoogte te zijn geweest van de allernieuwste denkbeelden over de Nederlands-Indische politiek. In zijn verloftijd, onmiddellijk voorafgaand aan zijn aanstelling in Lebak, moet hij de Staatsbladen hebben gespeld; het is zelfs niet uitgesloten dat hij enkele Kamerdebatten over deze zaak persoonlijk heeft bijgewoond. De debatten gingen voor een belangrijk deel over de misstanden in Indië, zoals de ‘knevelarij’ - uitbuiting - van de bevolking door, vooral, haar eigen hoofden. In de jaren voor Dekkers vertrek naar Lebak groeide bij politici het besef dat hieraan iets moest worden gedaan, ook omdat het Nederlandse bestuur in Indië erdoor in gevaar kon komen.

Volledige tekst

2004 Marita Mathijsen, ‘Multatuli’s tweede dood’. In: ‘Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 22’.

Citaat:

Er ligt een prachtig klein museum in de binnenstad van Amsterdam. Ja, het is klein, en er staan geen rijen bezoekers zoals voor het Anne Frank huis. Maar wie is onlangs aangewezen als de grootste schrijver van Nederland na een enquête onder letterkundigen? Multatuli. Wie is het meest vertaald en in vrijwel elke vreemde taal? Multatuli. Welke Nederlandse schrijver heeft een boek geschreven dat gemakkelijk tot de wereldliteratuur gerekend kan worden? Multatuli. Wie heeft het geweten van Nederland zo weten aan te knagen dat er een verandering van de koloniale houding ontstond? Multatuli. Wie heeft de arbeidersbeweging in het begin van de twintigste eeuw gemotiveerd? Multatuli. Wie de vrouwenbeweging? Multatuli. De grootste schrijver van -Nederland heeft, zoals een fatsoenlijk land betaamt, inderdaad een museum. Nog wel.

Volledige tekst