Piet Paaltjens Biografie

Piet Paaltjens is het pseudoniem en het alter ego van François HaverSchmidt. In 1867 verschijnt zijn bekendste boek: 'Snikken en Grimlachjes'. De bundel bevat een typische mengeling van romantisch verlangen en ironie. HaverSchmidt alias Piet Paaltjens is dominee, maar twijfelt vaak aan zijn geloof. Ook lijdt hij aan depressies. Hij pleegt zelfmoord in 1894.

Leeuwarden

François HaverSchmidt wordt op 14 februari 1835 geboren in Leeuwarden. Zijn vader is apotheker en wijnhandelaar, zijn moeder stamt uit een geslacht van predikanten. Hij logeert vaak bij zijn grootvader van moederskant, de predikant François Bekius uit Dantumawoude. Die grootvader is van grote invloed op HaverSchmidts besluit om later ook dominee te worden. Op veertienjarige leeftijd begint HaverSchmidt al met schrijven. Zijn oudst bewaard gebleven gedicht is Barend Krul, grotesk-komisch gedicht uit 1849.

Leiden

Na de Latijnse School (gymnasium) trekt HaverSchmidt naar Leiden, waar hij godgeleerdheid gaat studeren. Hij woont op een kamertje boven een ‘doodbidder’, de heer Ewijk. Student HaverSchmidt raakt in Leiden onder de invloed van de ‘moderne’ richting in de theologie, waarbij de Bijbel minder letterlijk wordt genomen en er meer ruimte komt voor het eigen geweten van de gelovige. HaverSchmidt is een goede student, maar hij neemt ook druk deel aan het Leidse studentenleven. Zo is hij lid van de vereniging Minerva en is hij vaak te vinden in de sociëteit aan de Breestraat. Op de sociëteit draagt hij regelmatig zijn gedichten voor. Ook schrijft hij veel voor de studentenpers.

Piet Paaltjens

In de Leidse Studenten-almanak voor het jaar 1856 verschijnt een bijzondere publicatie van de hand van François HaverSchmidt: ‘Bloemlezing uit de dichterlijke nalatenschap van Piet Paaltjens’. Het is een klassieke mystificatie geworden. HaverSchmidt doet alsof zijn alter-ego Piet Paaltjens recent was overleden en hem zijn gedichten heeft nagelaten. HaverSchmidt weet de maskerade zo goed vol te houden, dat het soms lijkt of hij er zelf in gelooft.

Snikken en Grimlachjes

In 1876 worden de gedichten van Piet Paaltjens gebundeld in Snikken en Grimlachjes. Hieruit blijkt dat Paaltjens/HaverSchmidt een ware romanticus is. De gedichten gaan over verlangen naar een andere wereld, (onbeantwoorde) liefde, melancholie en eenzaamheid. Daarnaast zijn ze humoristisch en ironisch. Daarin lijkt Paaltjens op de Duitse romantische dichter Heinrich Heine.

Koos Osti

Op het huwelijksfeest van zijn vriend Adriaan van Wessem ontmoet HaverSchmidt Jacoba (Koos) Osti, met wie hij in 1862 trouwt. Voor zijn huwelijk was HaverSchmidt al beroepen tot dominee in Foudgum, Friesland. Daarna wordt hij beroepen in Den Helder, waar hij met Koos in 1863 gaat wonen. Samen krijgen ze drie kinderen: Margot, Nico en François. Nico overlijdt echter op tweejarige leeftijd.

Oera Linda Boek

In Den Helder werkt HaverSchmidt aan een nieuwe mystificatie. Aangenomen wordt dat hij de auteur is van het Oera Linda Boek. Dit was zogenaamd een eeuwenoud handschrift waaruit men kan opmaken dat Friesland de bakermat was van alle cultuur en beschaving in de wereld. HaverSchmidt heeft altijd ontkend dat hij de auteur is.

Schiedam

In 1864 wordt HaverSchmidt in Schiedam beroepen. Zijn preken worden steeds vrijzinniger.

Collega-predikanten hekelen de openlijke geloofstwijfel van HaverSchmidt. Bij veel gelovigen is hij populair. Hij neemt het in Schiedam vaak op voor de arbeiders in de jeneverstokerijen.

Depressies

In Den Helder lijdt HaverSchmidt al geregeld aan ernstige somberheid. Na het overlijden van zijn vrouw in 1891 wordt hij steeds depressiever. Hij pleegt in 1894 zelfmoord door zich op te hangen met een gordijnkoord van de bedstee.

François HaverSchmidt alias Piet Paaltjens ligt begraven op begraafplaats Beukenhof in Schiedam.

Biografische teksten in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

1867 F[rançois] H[averschmidt], ‘Levensschets’ (13 augustus 1867). In: Piet Paaltjens, ‘Snikken en grimlachjes. Academische poëzie’ (ed. Marita Mathijsen en Dick Welsink) (2003).

Citaat:

Nimmer zal ik den avond vergeten, toen hij ons het later beroemd geworden lied Hoor ik op Sempre een waldhoorn voordroeg. Men kon een speld hooren vallen. Of liever, men kon de tranen hooren biggelen, die wij zwijgend vergoten. Emeis mompelde verstaanbaar: ‘wereldsmart.’ - Het was de letterlijke overzetting van het Duitsche Weltschmerz.

Maar zulke oogenblikken van triomf waren zeldzaam voor Piet. Meestal werd hij niet begrepen. Men lachte om zijn poëzie; nu eens, omdat men haar voor krankzinnig hield; dan weer, omdat men haar voor ‘Hollandsch-blijgeestig’ versleet. Het eerste kon Paaltjens beter verdragen dan het laatste.

Volledige tekst

1886 Conrad Busken Huet, ‘Joseph Victor von Scheffel. 1826-1886’ (1886). In: Conrad Busken Huet, ‘Litterarische Fantasien en Kritieken (drie en twintigste deel)’.

Citaat:

Het studentikoos leidsch gemoedsbestaan van 1853, tegen hetwelk de dichter de pijlen zijner satire rigt, is een gemoedsbestaan van gisteren. De vrienden van Piet Paaltjens, en Piet Paaltjens zelf, hebben de ernstige nooden, waaruit in Europa de omwentelingen van 1830 en 1848 voortgekomen zijn, persoonlijk niet gekend. Nooit hebben zij voor de zaak der vrijheid één druppel bloed gestort, één penning geofferd; nooit om harentwil de geringste schade of de geringste miskenning verduurd. De staatkundige en letterkundige idealen, met welke hun dichter den draak steekt, zij hebben, in hunne afzondering, er eerst van gehoord toen zij opgehouden hadden idealen te zijn; toen deze, verbrijzeld en vertreden, ter aarde lagen; toen zij eene bespotting der groote menigte geworden waren; toen eene welvarende jongelingschap, in den vreemde, regt had aan dit rampzalig overschot der droombeelden van een vroeger geslacht, sollend en glimlagchend zich te goed te doen.

Volledige tekst

1889 Jan ten Brink, ‘François Haverschmidt’. In: In: Jan ten Brink, ‘Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de XIXe eeuw. Deel 3’.

Citaat:

Intusschen had de student HaverSchmidt nog iets anders gedaan dan studeeren. Hij had zich door zijne frissche en flinke taal, door zijne prettige luim, door zijn kunstenaarsaanleg in hooge mate bemind gemaakt bij zijne ondere en jongere academiebroeders. Geen levenslustiger, geen rondborstiger, geen trouwer kameraad, maar ook geen kinderlijker natuur dan de zijne, getuigden zij allen. Hij was bij alles, wat voor de studentenwereld als ‘hoogst belangrijk’ werd geprezen, hij was, wat in dieventaal ‘getapt’, of, naar het spraakgebruik der Indo-Europeesche maatschappij in de hoofdsteden van Java, ‘lako’ wordt geheeten.

Volledige tekst

1895 Jan ten Brink, ‘Toespraak van den voorzitter’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1895’.

Citaat:

Hij was de goedheid, de edelmoedigheid in persoon, altijd bedacht op het genoegen van anderen, niet alleen als student, maar ook als echtgenoot, als vader, als vriend, als predikant. Hij won door zijne goedheid het hart van oud en jong, vooral van de kleinen. Hij was een door en door beminnelijk man, een coeur d'or, die het zich zelven nooit vergaf, wanneer hij een hard woord gesproken had, die zich haastte zijn leedwezen te betuigen, wanneer zijne stem te luid had geklonken. Voegt men hierbij de schitterende eigenschappen van zijn geest, zijn jolig tintelend oog, zijn onverstoorbaar deftig comisch gesprek, zijn goedhartig ironischen toon, dan kan het geen verwondering wekken, dat hij heel zijn leven lang bemind is geweest.

Volledige tekst

1912 G. Kalff, ‘François Haverschmidt’. In: G. Kalff, ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 7’.

Citaat:

Door dat Leidsche wereldje heen glijdt de schim van Piet Paaltjens als die van Klikspaan tusschen zijn studenten-typen; slechts heeft de eerste als ‘Friesch poëet’ een glimpje meer werkelijkheid dan de laatste.

Met Klikspaan heeft Piet Paaltjens overigens veel minder overeenkomst dan met Den Schoolmeester. Ook in het gemoed van dezen immers lag de zwaarmoedigheid op de loer om de vroolijkheid te bespringen. Evenals De Schoolmeester zoekt Paaltjens zijn kracht vooral in tegenstelling. Reeds de Levensschets van den geheimzinnigen dichter stelt het plechtstatig-conventioneele tegenover het alledaagsche in: ‘Wie droeg hem onder haar hart en wie gaf hem als vader aan bij den burgerlijken stand?’

Volledige tekst

1914 A.J. Scholte, ‘[Haverschmidt, François]’. In: P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red.), ‘Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 3’.

Citaat:

Hij schreef ze [zijn gedichten] aan een gefingeerd dichter toe, dien hij Piet Paaltjens noemde en van wien hij ook een levensbeschrijving gaf. Deze naam was door iemand bedacht, dien hij met zijn vroolijke vrienden op een uitstapje naar Haarlem had ontmoet en die zich op Haverschmidt's vraag naar zijn naam zoo had genoemd. Ook in den Almanak van 1857 en van 1859 verschenen eenige gedichten van Piet Paaltjens, in 1862 nam van Vloten enkele op zijn Nederlandsch Dicht en Ondicht. In 1867 werden ze onder den titel Snikken en Grimlachjes te Schiedam uitgegeven, in 1908 verscheen de 9de druk.

Volledige tekst

1933 Elisabeth Jongejan, ‘Hoogtepunt en nabloei van den “cultus”, navolging en oorspronkelijkheid’. In: Elisabeth Jongejan, ‘De humor-'cultus' der Romantiek in Nederland’.

Citaat:

Zelden is eenige humor zoo slecht begrepen als deze, maar zelden was ook de humor in onze litteratuur zóó onhollandsch gecompliceerd! Mogelijk was dit een gevolg van de tweespalt in Haverschmidt's wezen tusschen het weeke sentiment geërfd van zijn Duitschen vader en het nuchtere verstand van zijn Friesche moeder. In elk geval maakte dit ouderlijk erfdeel hem dubbel gevoelig voor de litteraire naweeën der ‘Weltschmerz’-infectie en het rationeele scepticisme waar Pierson ± 1860 van gewaagde. En hij was humorist genoeg om dit niet slechts zelf te beseffen maar tevens in zich zelf te belachen.

Volledige tekst

1973 G.P.M. Knuvelder, ‘François Haverschmidt (1835-1894)’. In: G.P.M. Knuvelder, ‘Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3’.

Citaat:

Aan dit intellectueel spel met toch waarachtig doorleefde sentimenten, aan dit zich weten te verheffen boven eigen gevoel danken wij deze uiting van typisch romantische humoristische dichtkunst. Heinrich Heine, wiens werk in deze tijd te onzent veel gelezen werd, leverde de Leidse student een uitmuntend voorbeeld van een dichtsoort, die tedere, romantische gevoeligheid, dwepende sentimentaliteit en wereldverachtende ‘Weltschmerz’ telkens weer liet contrariëren met de nuchtere werkelijkheid, met zelfspot, of sarcasme.

Volledige tekst

1985 [P. Minderaa en W.J.C. Buitendijk], ‘Haverschmidt, François’. In: G.J. van Bork & P.J. Verkruijsse (red.), ‘De Nederlandse en Vlaamse auteurs van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs’.

Citaat:

In 1876 verzamelde hij een aantal prozaschetsen, novellen en taferelen uit zijn jeugd in Familie en kennissen, late specimina van de realistisch-humoristische literatuur. In zijn proza ligt `een weemoed om verloren jeugd'. Zijn kracht ligt in de parodistische stijl. Van versch. zijden is hem ten onrechte het auteurschap toegeschreven (met Eelco Verwijs) van het Oera Linda Bok.

Volledige tekst

1986 Rob Nieuwenhuys, ‘F. Haverschmidt / Piet Paaltjens 1835-1894’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘’t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Tot hij eindelijk de laatste stap doet die hem door de ‘donkere poort’ naar een gebied voert waarvan geen terugkeer meer mogelijk is. Dat klinkt bijbels. De beeldspraak is dan ook aan Haverschmidt zelf ontleend. Om tien uur in de morgen van de negentiende januari 1894 vond de oppasser zijn lichaam hangend aan het gordijnkoord van zijn bedstede.

Een daad van zelfmoord is altijd een keuze. Ze komt onverwacht, ook al heeft men het zien aankomen en al heeft de zelfmoordenaar nog zoveel signalen uitgezonden, zoals ook Haverschmidt; in zijn eerste verhaal dat hij op veertienjarige leeftijd schreef (Leven en sterven van Jelle Gall), in zijn bundel Snikken en grimlachjes (1867); onomwonden zelfs in het gedicht ‘De zelfmoordenaar’

Volledige tekst

1993 R. Breugelmans en Kees Thomassen, ‘Uit de bibliotheek’. In: ‘Nieuw Letterkundig Magazijn. Jaargang 11’.

Citaat:

Met de waardering voor het werk van Haverschmidt/Paaltjens is het wat vreemd gesteld geweest. Tot 1912 werden Snikken en grimlachjes en Familie en kennissen regelmatig herdrukt en hadden het tot respectievelijk een elfde en een zevende druk gebracht, enkele vertalingen niet meegerekend. Dan valt een gat tot 1944, als K.H. de Raaf een nieuwe uitgave van de Snikken verzorgt. In de veertig jaar daarna wordt de dertigste, afzonderlijke druk ervan bereikt, terwijl ook Familie en kennissen enkele herdrukken kent.

In de jaren zestig krijgt de Haverschmidt-studie nieuwe impulsen. Na het in 1908 verschenen boek van Johs. Dyserinck, François Haverschmidt (Piet Paaltjens) gaf Hans van Straten in 1961 de bloemlezing Nagelaten snikken van Piet Paaltjens in het licht, waarbij het overgrote deel van het materiaal afkomstig was uit de collectie van de Maatschappij. R. Nieuwenhuis publiceerde zijn studie De dominee en zijn worgengel, waarin hij de nadruk legde - volgens sommigen te zwaar - op Haverschmidts suïcidale neigingen. In 1981, 1982 en 1983 verschenen vier bundeltjes met deels niet eerder gepubliceerd werk…

Volledige tekst

1995 Peter van Zonneveld, ‘“Lieve! 'k ben niet meer in ’t aardsche”. Handschriften van negentiende-eeuwse literatoren’. In: B.P.M. Dongelmans, F.P. van Oostrom en Peter van Zonneveld (red.), ‘Dierbaar magazijn’.

Citaat:

Na deze vakantie [in de zomer van 1870] zouden HaverSchmidts sombere buien toenemen. Die zwaarmoedigheid uitte zich ook in zijn preken. Het duidelijkst sprak hij zijn doodsverlangen uit in de ‘worgengelpreek’, gehouden in het najaar van 1885. In zijn waarschuwing tegen de gevaren van de weemoed kan men soms een echo horen van passages uit het opstel ‘De zwarte tijd’, waarin Nicolaas Beets in 1840 definitief afstand nam van zijn byroniaanse periode. Zo schreef Beets: ‘Maar het is meer dan een jongelingsdwaasheid, mijn vriend! geloof my: het is een gevaarlijk spel.’ En HaverSchmidt: ‘Kinderachtig spel, zegt ge? Voegt erbij: gevaarlijk omgaan met een vuur dat al te licht hem die het voedt, verteert.’ En iets verder volgt dan die fascinerende passage: ‘Hij, de worgengel, verstaat geen scherts. Wie hem spelend de hand reikt, die laat hij niet meer los, die sleept hij mede tegen wil en dank, om kon het zijn, in het eind hem neer te stoten in een eigenwillig gedolven graf.’

Volledige tekst

1996 Peter van Rooden, ‘Het ontstaan van het orthodox-protestantse volksdeel. Godsdienst en de moderne massapolitiek’. In: Peter van Rooden, ‘Religieuze regimes. Over godsdienst en maatschappij in Nederland, 1570-1990’.

Citaat:

Het milieu waar Haverschmidt wat betreft omgangsvormen toe behoorde vond hij in Foudgum bij de kantonrechter te Holwerd, een baron Van Harinxma die op het huis Tjessens woonde. Tussen Haverschmidt en de plaatselijke elite op zijn dorp, de vier eigenerfde grote boeren, die ongetwijfeld de kerkvoogdij beheerden en daarmee de fondsen waaruit hij betaald werd, gaapte een diepe sociale en culturele kloof. Een triest beeld van deze kloof is te vinden in zijn herinnering hoe, wanneer hij bij hen voor een verjaardagsvisite op bezoek is, de boeren jenever drinken, hun vrouwen iets zoets, en de dominee als enige wijn.

Volledige tekst

2009 Gaston Franssen, ‘Een ontspoorde liefdesbrief (voor Marita Mathijsen)’. In: Yra van Dijk (red.), ‘“Geloof mij Uw oprechte en dankbare Vriend”. Brieven uit de Nederlandse letteren, verzameld en van commentaar voorzien door vrienden van Marita Mathijsen, 30 oktober 2009’.

Citaat:

Diezelfde shock en catastrofe [ als in ‘Á une passante’ van Charles Baudelaire] vinden we, alle ironie ten spijt, bij Paaltjens [in ‘Aan Rika’]. Sterker nog, Paaltjens stuurt zelfs nadrukkelijk aan op een catastrofe. HaverSchmidt betoont zich uiteindelijk veel radicaler en moderner dan Baudelaire, want terwijl de ikfiguur uit ‘Á une passante’ zijn vluchtige ontmoeting nog beweent, omarmt Paaltjens zijn lot. Niets zou hij liever willen dan om, samen met zijn geliefde, om te komen bij een spoorwegramp. Achter zijn verliefdheidsgril gaat dus een verontrustende amor fati-moraal schuil: het gedicht handelt niet over een gedoemde liefde, maar eerder over een liefde voor verdoemenis.

Volledige tekst