Simon Vestdijk Lof & Blaam

Simon Vestdijk Lof & Blaam

Lof & Blaam: Simon Vestdijk

1938 H. Marsman, ‘Critisch proza. In: H. Marsman, ‘Verzameld werk’ (ed. D.A.M. Binnendijk en A. Vigoleis Thelen). Querido', 1979.

Citaat:

… men zal niet kunnen ontkennen, dat hier een man aan het woord is, die al zijn gaven in dienst heeft gesteld van een voor onze vaderlandse verhoudingen ontstellend-begaafd en gedifferentieerd kunstenaarschap. Tegenover de eenzijdig essayistische begaafdheid van een Ter Braak, het overwegend prozaïsche talent van een Du Perron, het in hoofdzaak apollinisch dichterlijke van een Engelman, stelt Vestdijk het all-round te noemen talent van iemand, die zich op ongeveer alle gebieden met een even grote zekerheid, inventie en souplesse beweegt. Bovendien beheerst en bespeelt hij op elk dier terreinen een zo gevarieerde reeks van mogelijkheden dat men zich soms niet zonder ontsteltenis afvraagt, of zijn kunstenaarschap niet in gevaarlijke mate mede bepaald wordt door een virtuositeit, die zich met de meest uiteenlopende sferen en wezens tot in het zich onteigenende toe vereenzelvigen kan. Doch tegenover deze verregaande objectiviteit, die niets a priori uitsluit, staat het feit dat men den schrijver in iedere bladzijde van zijn werk herkennen kan.

Volledige tekst

1939 Menno ter Braak, Het kind als kind : de herinnering aan een verloren wereld : macht van het woord : S. Vestdijk, St. Sebastiaan. In. ‘Het Vaderland’, 1939. (vaderlandartikelen 1939).

Citaat:

Vestdijk, voor wien het schrijven over zijn jeugd duidelijk de beteekenis heeft van een zelfbevrijding, heeft echter niet de naieveteit van sommige dichters, die meenen, dat men tot het kinderlijke gemakkelijk terug kan keeren. Hij beseft, dat tusschen den volwassene en het kind altijd de barrière der woorden blijft bestaan, en dat de dichter, hoezeer ook verwant aan het kind, toch nooit weer een kind worden kan. St. Sebastiaan draagt van die intelligente verhouding tot de kinderlijke realiteit de sporen; het is een synthese van dichterlijk contact, zoo intiem mogelijk, en volwassen controle, zoo beheerscht mogelijk; beide houden elkaar voortdurend in balans, en het is daaruit, dat het beeld van Anton Wachter ontstaat.

Volledige tekst

1943 Menno ter Braak, ‘De duivelskunstenaar’.

Citaat:

De geschiedenis van Vestdijks talent leest men niet in de tijdschriften der ‘jongeren’ van zijn jeugd, maar in zijn boeken zelf; een ervan heet trouwens met zooveel woorden ‘de geschiedenis van een talent’. Ruimer genomen zijn ongeveer alle boeken van Vestdijk documenten van de geschiedenis van zijn talent; zelden heeft een Nederlandsch auteur meer met zijn talent geleefd, omdat het talent hem redde van velerlei onzekerheid. Schrijven is altijd een vorm van zelfbevestiging, maar bij Vestdijk is het, omgekeerd, ook een zelfbevestiging van den vorm, waarin hij leefde; door met zijn talent te leven, leefde hij zijn leven nogmaals, maar nu in den vorm, dien hij er als objectiveerend kunstenaar aan wenschte te geven. Zoo overwon hij zijn ‘depressies’, zoo maakte hij de ontbindingssfeer van het kleinburgerlijke, waarin zijn eerste leven zich afspeelde, tot een spel van intelligentie en subtiliteit; het is dit tweede volkomen beheerschte leven en de reiniging door dit leven, die de fatsoensridders en -rakkers hem het minst vergeven.

Volledige tekst

1948 H.A. Gomperts, ‘Barricade’. In ‘Libertinage’. Jaargang 1.

Citaat:

Hij is de veelzijdigste en belangrijkste schrijver, die wij op het ogenblik hebben. Zijn oeuvre heeft een omvang, waardoor men het nauwelijks meer kan overzien en een bepaling van de waarde er van is niet eens meer gemakkelijk te ondernemen. Maar men kan geen stap doen in de Nederlandse literatuur zonder hem te ontmoeten en gewoonlijk niet, zonder verheugd te zijn, dat hij er is.

Volledige tekst

1964 ‘De Prijs voor Meesterschap’. In: ‘Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1964’.

Citaat:

Vestdijk, in 1898 in Harlingen geboren en pas betrekkelijk laat, namelijk in 1932, met een bundel, ‘Verzen’ debuterend, heeft op de verschillende gebieden waarop hij zich bewoog steeds zeer persoonlijke en op hoog literair niveau staande prestaties geleverd. Dichter van een twintigtal bundels, heeft hij een poëzie geschreven die een bijzonder goed beeld geeft van zijn gecompliceerde persoonlijkheid; deze poëzie is intelligent en van een speciale gevoeligheid, die niet aan de oppervlakte maar in een mysterieuze kern te vinden is, een visionaire, grillige, kaleidoscopische poëzie, zoals men bij geen ander Nederlands dichter aantreft.

Het grote aantal romans en novellen dat Vestdijk schreef, openbaart een staalkaart van technisch kunnen die uniek is in de Nederlandse romankunst, maar daarbij een vermogen om door te dringen in de psyche van de mens en om zich te verplaatsen in historische en plaatselijke toestanden, dat zijn weerga niet heeft in de Nederlandse letterkunde.

Zijn talrijke essays op literair, filosofisch, musicologisch en ander gebied geven blijk van een ongewone eruditie, van een bijzondere geestelijke beweeglijkheid, van humor en ironie, en fonkelen herhaaldelijk van speelse invallen en verrassende vondsten.

Volledige tekst

1967 J.J. Oversteegen, ‘Simon Vestdijk : eenheid in de verscheidenheid’. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen (samenstelling), ‘Literair lustrum : een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966’.

Citaat:

Geen enkele Nederlandse schrijver - en waarschijnlijk is deze beperking tot ons taalgebied overbodig - vraagt van zijn aanhang een zo voortdurende aandacht, maar ook een zo voortdurende bereidheid om min of meer opnieuw te beginnen, als hij. Vrijwel elk van zijn boeken konfronteert ons weer met een ander dekor, vestdijkiaans altijd, maar nooit zo dat de lezer het gevoel heeft dat ieder verhaal eigenlijk op hetzelfde betrekking heeft (zoals bijvoorbeeld bij Wolkers). Wanneer ooit eens iemand gaat uitrekenen hoeveel uitgewerkte portretten van historische en fiktieve personen te vinden zijn in het hele oeuvre van Vestdijk, en hoeveel landschappen, steden en tijdperken er het dekor van vormen, zal dat een ogenblik van grote schrik onder lezers en critici worden. En toch, groter verschil dan tussen al die personages en hun omstandigheden, is niet denkbaar, althans uiterlijk.

Volledige tekst

1973 F.G. Kooi, ‘Simon Vestdijk: De jacht op het verleden’. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen (samenstelling), ‘Literair lustrum 2 : een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1966-1971’.

Citaat:

Op zichzelf genomen is de spanning tussen het vroeger en het nu een nogal abstract gegeven, dat zich, om Vestdijks eigen woorden uit De betovering van het verleden nog eens te parafraseren, misschien beter leent voor een filosofische verhandeling of, andere uiterste, voor een gedicht. Het is een van de opvallende kenmerken van de romans van Vestdijk dat hij er niettemin in slaagt dit gegeven te konkretiseren tot lichamelijke angst en lichamelijk verlangen. In dit verband mag er op worden gewezen dat de merkwaardige erotische relatie die Maria van Magdala onderhoudt met de schim van Jezus van Nazareth, één voorbeeld is van het overbekende Vestdijkiaanse thema van de verre geliefde. Het verlangen naar die geliefde is hier en in andere romans primair een binding aan het verleden, en daarmee aan de onbereikbaarheid. Ik geloof dan ook dat men dit kerngegeven uit zoveel boeken van Vestdijk, te beginnen met Terug tot Ina Damman, pas in zijn goede perspektief ziet als men de binding aan het verleden erin betrekt.

Volledige tekst

1978 Reinder P. Meijer, ‘The modern period : Twentieth century’. In: Reinder P. Meijer, ‘Literature of the Low Countries : A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium’.

Citaat:

Without doing injustice to anyone, one may say that all writers of the first half of the twentieth century, in the Netherlands as well as in Belgium, have been overshadowed by the genius of Simon Vestdijk, who was born in 1898 and died in 1971. He was a unique phenomenon in Dutch literature, and it is unlikely that there are many other literatures that can boast a writer of his calibre and versatility. His production was staggering; nothing in literature went out of date quite so quickly as his bibliography. This inspired Adriaan Roland Holst to a quatrain in which he addressed Vestdijk as the man ‘who writes faster than God can read’. Prolificness and high quality rarely go together for very long, but in the work of Vestdijk they went hand in hand for many years. One of the most astonishing aspects of Vestdijk's work is the range of his interest and knowledge. Not only has he published about fifty novels, seven volumes of short stories, twenty-two volumes of poetry, eighteen collections of essays and criticism, and many translations, he has also ventured outside the field of literature with books on the theory of music, on religion, on psychology, on the relation between astrology and science, and on the philosophy of time.

Volledige tekst

1986 Maarten ’t Hart, ‘S. Vestdijk 1898-1971’. In: Anton Korteweg en Murk Salverda (red.), ‘'t Is vol van schatten hier...’ (2 delen).

Citaat:

Bij een dergelijk omvangrijk oeuvre laat zich niet zo gemakkelijk één centraal thema vaststellen. Toch blijkt al vanaf een jeugdverhaal uit 1922 dat eerst in 1981 verscheen, Het dagboek van het witte bloedlichaampje, dat de tegenstelling tussen een allesomvattende, en alles beheersende passie die vaak uitmondt in een poging van de verliefde figuur om zich geheel met de geliefde te vereenzelvigen - in Het dagboek van het witte bloedlichaampje zeer rechtstreeks doordat de leucocyt zich met een maagcel, Gastrina, versmelt - en een meer cerebraal ingestelde, koele, onpartijdige, afstandelijke benadering van het leven (in genoemd dagboek treffend gepersonifieerd in de hersenschors Schorscel) ten grondslag ligt aan al het werk. De geest treedt steeds op als ‘Widersacher der Seele.’ In het werk van Vestdijk zijn deze ‘tegenspelers’ van de ‘ziel’ steevast soms wijze, soms cynische, vaak al wat oudere leermeesters waar een doorgaans nog naïeve jongeman vol bewondering tegenop kijkt.

Volledige tekst

1989 Martin Hartkamp, ‘Twintig jaar Vestdijkstudie’. In: ‘Nieuw Letterkundig Magazijn’. Jaargang 7.

Citaat:

De Dionysische identificatie is gericht op overgave, die door Vestdijk ook vaak liefde wordt genoemd, de Apollinische identificatie is gericht op macht. De ene vorm van identificatie pleegt de andere op te roepen, maar zij blijven onverzoenlijk, blijven tegenpolen. Daaruit is verklaarbaar dat zoveel van Vestdijks personages - en dat geldt ook voor zijn stijl en zijn betoogtrant - innerlijk tegenstrijdig of gespleten of tweeslachtig of verscheurd zijn.

Liefde en macht dus als fundamentele tegenstrijdigheid. Of beter: drang naar eenwording met een geliefde en drang naar identificatie met een machthebber of met het machtsprincipe als fundamentele tegenstrijdigheid. Het oerbeeld nu van de geliefde, ook van Ina Damman, is de moeder, en het oerbeeld van de machthebber de vader. Dit zou zeer platvloers zijn als de vormen die door Vestdijk aan die oerbeelden, en aan hun wisselwerking, zijn gegeven niet zo indrukwekkend waren. Rijk, zeer eigen en kwalitatief vaak op het allerhoogst niveau.

Volledige tekst

1998 Annick Cuynen, ‘Hoort de nagalm, diep in ’t steengewelf : Simon Vestdijk 1898-1971’. In: ‘Ons Erfdeel’. Jaargang 41.

Citaat:

Hij verkiest een teruggetrokken leven in zijn huis aan de Torenlaan in Doorn, wat hem de bijnaam ‘de kluizenaar uit Doorn’ bezorgt. Zijn pen stelt hem in staat om vanuit zijn werkkamer toch intensief met de mensen en de wereld in contact te treden. Vestdijks romans bieden een staalkaart van de meest uiteenlopende menselijke types. Voor sommige van hen voelt hij een zeer warme affectie. De zelfmoord van Trix Cuperus inDe koperen tuin maakt hem doodongelukkig. Vestdijk is niet iemand die zich, zoals zijn opleiding tot arts zou kunnen doen vermoeden, gewapend met scalpel en pincet over de mens buigt en hem tot op de fijnste emotie en diepste drift ontleedt om er vervolgens een wetenschappelijk traktaat over te schrijven. Evenmin is hij de naturalistische experimentator die in zijn romanlaboratorium personages tegenover elkaar zet en hen als proefkonijnen observeert om te weten wat dit samenzijn oplevert. Hij kijkt rond in zijn omgeving of zijn verleden, merkt een interessant type op en gebruikt dit als fundament voor een personage dat qua complexiteit en diepgang met een echte mens moet kunnen concurreren. Op een vergelijkbare wijze laat hij zich door de werkelijkheid inspireren om zijn eigen werelden te creëren.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'De kellner en de levenden'

1959 Paul Rodenko, 'De sprong van Münchhausen'.

Citaat:

Wat betekent het Systeem? Hoe komt men in het Systeem terecht? Carmiggelt zei het: door zich te specialiseren, door een ‘beroepsmens’ te worden, een bode, een kelner. Is het dezelfde gedachtengang die Vestdijk ertoe brengt in de kelner (‘De kellner en de levenden’) een afgezant van de Dood te zien? De kelner die de mens de illusie geeft dat hij eet. Maar hij eet niet, hij wordt gespijzigd; hij wordt ritueel vetgemest om op het altaar van Huitzilopochtli, de god van het Systeem, geofferd te worden.

Volledige tekst

1962 R.A. Cornets de Groot, ‘De artistieke opbouw van Vestdijks romans’. In: 'De Gids'. Jaargang 125.

Citaat:

De kellner en de levenden. Om de bespreking van dit boek met een climax te beginnen: men vindt hier niet alleen de aeonen terug met de daarmee corresponderende emanaties - Vestdijk heeft aan die drieëenheidsvorm namelijk een dubbelgestalte gegeven. Dat kon hier omdat deze roman het beeld van de toneelspeler geeft. Vestdijk heeft zijn boek eenvoudig de gestalte van het klassieke toneel gegeven, zoals dat door Aristoteles was vastgesteld, en onder enig voorbehoud ook door Vondel en Shakespeare werd gevolgd. Het boek is dus ‘toneel’ in ‘roman’ vertaald en de kenmerken van het klassieke toneel: de uitwerking van expositio tot katharsis, de eenheden van tijd, plaats en handeling zijn in dit boek gemakkelijk aanwijsbaar. Eenheid van tijd, want heden, verleden en toekomst zijn zo in elkaar verstrengeld, in elkaar gedrukt als een trekharmonica, een treinwrak, dat ze nooit meer van elkaar te scheiden schijnen te zijn.

(…)

Ieder van hen krijgt de vraag te beantwoorden van het ‘to be or not to be’. Zij besluiten tot het ‘zijn’, ook al hadden zij in hun nihilisme alles, de leegte, het station, en de hele troep stinkende duivels, weggedacht. … Deze collectieve overwinning op de verstoktheid van het ik heeft ongetwijfeld tot hun bevrijding bijgedragen, en dat hun in het eind de apotheose te beurt viel, die zij zich in rampspoed en beproeving hadden veroverd, daar laat het boek geen twijfel over bestaan. Vestdijk is, zoals Gregoor zeer scherp zegt, iemand die ‘schrijft om niet te hoeven te leven’.

Volledige tekst

1963 J.J. Oversteegen, ‘Vestdijk en de objectiviteit’. In: 'Merlyn'. Jaargang 1.

Citaat:

Misschien kan men beter spreken van aanvaarding van de medemens, met al zijn tekortkomingen, als lotgenoot.

De twaalf sukkels die in dat verhaal getreiterd worden en door duivels bereden, weigeren dan toch stuk voor stuk hun bestaan te vervloeken.

Volledige tekst

1981 Hugo Brandt Corstius, ‘Hoofdstuk 6: Ongram inclusief het grote vandalies’. In: 'Battus, Opperlandse taal- & letterkunde'.

Citaat:

Kunt u het aantal e’s tellen in ‘De kellner en de levenden?’ Neen, want Vestdijk sleept u onmiddellijk mede. Zo ging het ons ook.

Volledige tekst

1984 Ton Anbeek, ‘Existentialisme in de Nederlandse literatuur: een absurd probleem?’ In: 'Literatuur'. Jaargang 1.

Citaat:

In hoeverre vindt men nu in de Nederlandse naoorlogse literatuur romans waarin dergelijke essentiële beslissingen worden genomen? Een voorbeeld dat voor de hand ligt, is Vestdijks indrukwekkende boek, De kellner en de levenden (1949). Een twaalftal stervelingen wordt door de duivel getest: zijn ze bereid God en het bestaan te vervloeken; een keuze voor of tegen het bestaan: kan het existentialistischer?

Misschien zou het in het geval van De kellner en de levenden nog wel te verdedigen zijn dat dit boek Vestdijks antwoord vormt op het existentialisme van de wanhoop. In een heel interessant artikel, ‘Existentie en eros’ (De nieuwe stem 1946) heeft Vestdijk zich afgezet tegen de ideeën van Heidegger zoals die werden weergegeven door Beerling in zijn proefschrift Moderne doodsproblematiek, een vergelijkende studie over Simmel, Heidegger en Jaspers. Vestdijk gaat daar in op het begrip angst, dat ook in zijn eigen werk, zoals hij aangeeft, een belangrijke rol speelt - lang voor hij iets van de existentiefilosofie afwist. Maar hij presenteert ook het tegengif, de Eros: ‘Liefde overwint de angst en de beklemming: deze waarheid had men op een papiertje onder Heidegger's deur moeten schuiven.’ In die geest zou men de positieve boodschap van De kellner en de levenden als een reactie op Heideggers visie kunnen zien - al weten we niet welk deel van de roman al geschreven was voor Vestdijk zich via Beerling in Heidegger verdiepte.

Volledige tekst

1996 Harry Bekkering, bespreking van Abell-van Soest, L.G. en L.F. Abell, Het Laatste Oordeel. Een interpretatie van S. Vestdijks ‘De kellner en de levenden’ . In: 'Literatuur'. Jaargang 13.

Citaat:

Als er nu één schrijver is die niets van oplossingen moest hebben, maar de vráág als antwoord in zijn poëticale vaandel voerde, was het Vestdijk wel.

Volledige tekst

2003 Ton Anbeek ‘Vergeet niet te lezen’. In: 'Literatuur'. Jaargang 20.

Citaat:

Want schreef dr. J.C. Brandt Corstius in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur (een Prisma-pocket) niet over dit ‘meesterwerk’: ‘Schrikwekkende verschijningen jagen steeds veelvuldiger voorbij, huiveringwekkende geluiden zwellen aan.’

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'Terug tot Ina Damman'

1934 E. du Perron, 'Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1949' (herziene editie).

Citaat:

Ina Damman is werkelijk even voortreffelijk als meesterlijk. Ik schreef er Vestdijk een enthousiasten brief over, hier en daar wat aangedikt, met het oog op zijn ouders, waartusschen zijn tegenwoordige complexen zich schijnen te voltrekken.

Volledige tekst

1951 Menno ter Braak, 'Verzameld werk. Deel 4'.

Citaat:

Met enige zekerheid kon men voorspellen, dat een roman van Vestdijk zou zijn ten eerste intelligent en dientengevolge ten tweede psychologisch verantwoord; en inderdaad, Ina Damman bevestigt de juistheid van deze profetie.

(...)

De uitersten, waartussen Anton Wachter leeft: de vulgairzinnelijke satyr Gerrit Bolhuis enerzijds, de in zijn abstracte onverschilligheid teruggetrokken en daarom blindelings vereerde leraar Greve anderzijds (hoe uitmuntend is ook het portret van deze man!), voorboden van de tegenstelling, die in Vestdijks poëzie onophoudelijk terugkeert,... zij worden één ogenblik opgeheven in de figuur van Ina Damman, die steeds weer verloren gaat en steeds weer herwonnen zal moeten worden, ook later. Dat lijkt mij de formule ter benadering van de idee, waardoor deze geschiedenis van een puberteit wordt beheerst.

Volledige tekst

1951 Anne Wadman, 'Kirtysk konfoai'.

Citaat:

‘Terug naar Ina Damman’ biskriuwt de skiednis fan in jonkheitsleafde yn 'e tiid fan it Harnzer H.B.S.- erskip. Dy leafde is it wûnderlik produkt fan forwrongen puberteitstearichheden en eigen ynbylding, bilibbe fan in foar syn jierren seldsum yntelligint lytsboargerlik romantikus.

Volledige tekst

1958 Victor E. van Vriesland, 'Aantekeningen over Vestdijk's proza'. In: 'Onderzoek en vertoog 1'.

Citaat:

In Terug tot Ina Damman, zijn eerste grote prozawerk, heeft Vestdijk het inzicht gehad, zijn kracht nog niet in brede veelheid van personen, maar vooral in sensibele, geconcentreerde verdieping van de éne hoofdfiguur te zoeken. Deze wijze zelfbeperking heeft hem doen slagen in het scheppen van een tot onloochenbaar, in volstrekte echtheid treffend leven gekomen roman. Wie aldus uit het leven een authentieke essentie creëert, bevrijdt zichzelf van het lijdelijk lot der horden, en verrijkt wie op zijn beurt uit die herschepping nieuw leven vermag te puren. Deze roman van een jeugd is bovenal de geschiedenis van wat in die jeugd het wezenlijke centrum was: de liefde voor Ina Damman. Die jeugdliefde gelijkt in geen enkel opzicht op hetgeen, waarmede het woord wel associaties zou kunnen wekken: z.g. kalverliefde. Het betreft weliswaar de verliefdheid van een h.b.s.-jongen, maar voor die denigrerende qualificatie is geen enkele reden. Zonder ook maar één gezwollen of plechtstatig woord weet Vestdijk te overtuigen van de zuiverheid en rijpheid, de volwaardigheid en de diepte dezer liefde van Anton voor Ina, het meisje dat een klas lager zit. Anton is juist door de gaafheid, de volkomenheid, de hevigheid van zijn gevoel zo weerloos overweldigd, dat zijn uitingen daarvan, reeds door jeugd en onervarenheid links, geremd, tot pijnlijkste onhandigheid verlamd, nog ontoereikender en - zo men wil - kinderachtiger worden. Dat gevoel zelf intussen is niet alleen in geen enkel opzicht kinderachtig, maar zuiverder, waarachtiger, onvertroebelder, inniger ook en - zonder bewuste sensualiteit - van machtiger hartstocht, dan na de ongebroken, vitale, in een storm van nauw begrepen, nauw bewuste emoties alle zielsbewegingen meesleurende kracht der eerste grote puberteitsliefde bij velen nog ooit later wordt geëvenaard.

Volledige tekst

1963 Kees Fens, 'Puriteinen en piraten, filosofen en sluipmoordenaars. Over het proza van Vestdijk'. In: 'Merlyn. Jaargang 1'.

Citaat:

Op bladzijde 273 van de roman vraagt Anton Wachter zich af, of hij eigenlijk wel van Ina Damman houdt en niet veeleer van haar schim. ‘Schim’ lijkt mij niet het juiste woord. Is het niet veeleer de gestalte die Ina Damman in zijn verbeelding heeft gekregen? Die verbeeldingsgestalte - op welke fantasierijke leeftijd schoot die verbeelding niet op - heeft zijn uitzicht op het leven bepaald.

Volledige tekst

1967 J.J. Oversteegen, ‘Simon Vestdijk : eenheid in de verscheidenheid’. In: Kees Fens, H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen (samenstelling), ‘Literair lustrum : een overzicht van vijf jaar Nederlandse literatuur 1961-1966’.

Citaat:

Terug tot Ina Damman, de eerst gepubliceerde van de Anton Wachter-romans (een ‘autobiografische’ reeks waarin zoals te verwachten is de afstand tussen de onpersoonlijke verteller en de hoofdfiguur met allerlei middelen zo groot mogelijk gemaakt wordt), wordt verteld over de liefde van een jongen voor een schoolgenootje. Die liefde loopt dood, maar niet op de manier die wij uit de meeste jeugdromans kennen. De laatste zin van het boek - en laatste zinnen zijn bij Vestdijk vaak geladen met een betekenis die ver voorbij het verhaal zelf lijkt te wijzen - luidt: ‘(Anton Wachter zou) onwankelbaar trouw blijven aan iets dat hij verloren had,-aan iets dat hij nooit had bezeten.’ Deze wending kan dienen om het dominante thema van een hele reeks Vestdijk-romans te typeren.

Volledige tekst

1978 Reijnder P. Meijer, 'Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium'.

Citaat:

Any writer can make a statement of this kind, but Vestdijk is one of the few who can make it ring true. After reading Terug Tot Ina Damman one is convinced that this was Anton's one and only great love, that it was an experience never to be repeated during his lifetime and certainly never to be surpassed. Vestdijk achieves this effect firstly by taking the ‘affair’ as seriously as it is taken by children of that age. Then, with an extraordinary memory for mood and atmosphere he succeeds in giving it complete verisimilitude. Furthermore, he places the relationship absolutely central in the book.

Volledige tekst

1981 H. Marsman, 'Brief van december 1934'. In: Jaap Goedegebuure, 'Op zoek naar een bezield verband. Deel 1'.

Citaat:

Toch vraag ik mij af, of je niet veel beter had gedaan door die omweg van het realisme te vermijden. Maar misschien is dat mijn te groote vrees voor de realiteit: en mijn onmacht om haar te verbeelden. Ik vind het begin en het slot het beste, het 2e deel dikwijls vervelend; daar, waar - om de termen te nemen die ik in een boeiende bespreking van Menno las - het realisme van methode doel is geworden, of waar het middel te dictatoriaal optreedt.

Volledige tekst

1999 P. Kralt, 'Paradoxaal is het gehele leven. Het oeuvre van Vestdijk'.

Citaat:

Het Ina Damman-motief is: bezitten door afstand te doen. Anton ziet af van het werkelijke meisje en ‘bezit’ haar hierna in zijn gedachten. Men zou het ook zo kunnen zeggen: door de werkelijkheid te verloochenen, kan men trouw blijven aan de liefde (van zichzelf en/of van de ander).

Volledige tekst