Willem Bilderdijk Lof & Blaam

Willem Bilderdijk Lof & Blaam

Lof & Blaam: Willem Bilderdijk

1809 G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, in een bespreking van 'Najaarsbladen. Door Mr. Wm. Bilderdijk'. In: 'Vaderlandse Letteroefeningen. Jaargang 1809'.

Citaat:

Alleenlijk moeten wij hier openlijk zeggen, dat wij, zoo zeer als iemand, opregte bewonderaars en vereerders zijn van den Heere bilderdijk, dat wij hem houden voor den grootsten Dichter van zijnen tijd, dat zijne eer en zijn roem ons, zoo zeer als iemand, ter harte gaan, en dat het ons, even daarom, gevoelig leed doet, dat dezelfde bilderdijk, wiens verdiensten zoo algemeen erkend zijn, wiens roem zoo duurzaam gevestigd is, geene gelegenheid laat voorbijgaan, om de even zeer erkende verdiensten, den even zeer gevestigden roem van anderen te verkleinen en te bezwalken, - van anderen, die reeds gestorven en dus niet eens in staat zijn, om zich te verdedigen.

Volledige tekst

1837 Anoniem, in een bespreking van 'Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, deel 1'. In: ‘De Gids’.

Citaat:

Want ook voor Bilderdijk is, in een' ruimeren zin des woords, de tijd der dweeperij voorbijgegaan. De tijd om hem te leeren kennen, zoo als hij was, is gekomen: en hoe vruchtbaar de studie - mag ik het zoo eens noemen? - van een groot man voor hart en hoofd is, zal geen betoog behoeven.

Zonder vooringenomenheid of partijdigheid dus, zonder hartstogt of vreeze, maar met billijke gestrengheid jegens zijne onvoorzigtige vrienden en kleingeestige vijanden, willen wij een' blik op het dichterlijk en menschelijk leven van Bilderdijk werpen.

Volledige tekst

1856 D. Wetan, ‘Het Bilderdijks-feest en het Bilderdijks-monument’. In: 'De Gids. Jaargang 1856'.

Citaat:

De mensch Bilderdijk - de Heer da Costa moge 't mij vergeven - was voor de maatschappij niet beminnelijk. Ik sta een ruim aandeel toe aan den invloed zijner wederwaardigheden, der werkelijke en ingebeelde miskenning, waaraan hij ten doel stond; der zwakke en wankele gezondheid die hij genoot, eene gezondheid, luimziek van aard en van gevolgen; maar zelfs bij dat ruime aandeel kan zijn beeld ons nimmer verrijzen als dat van een ootmoedig, een gelaten en tevreden mensch, van een liefderijk en verdraagzaam Christen.

Volledige tekst

1860 Cd. Busken Huet, 'Litterarische fantasien en kritieken. Deel 25'.

Citaat:

Onzes inziens ligt de schuld dier impopulariteit niet in de eerste plaats aan de natie, maar aan Bilderdijk-zelven; aan de gebreken van diens poëzie, aan de gebreken ook van het karakter dat uit die poëzie ons toespreekt. Bijna grenzeloos ijdel, hartstogtelijk zonder teederheid, scherp maar grof, log en laborieus van humor, een onvermoeibaar versifex, een bezinger van het onbezingbare, onkiesch, smakeloos, duister, onnaauwkeurig, breedsprakig, is het niet mogelijk dat Bilderdijk de dichter zij of worde naar het hart eener natie als de onze.

Volledige tekst

1886 Allard Pierson, ‘Oudere tijdgenoten’. In: 'De Gids. Jaargang 1886'.

Citaat:

Bilderdijk is dus pessimist, en daarnaast is hij dichter; het eerste, als hij niet het laatste is, en omgekeerd. Men zegge nooit dat hij het een is en niet het ander. Hij is in de wolken of uit zijn humeur; weelderig en mystiek; portuur van Kant en Fichte en in verwarrend verkeer met geesten en duivelen; jurist en poëet; vol hart voor het roomsch geloof en steunpilaar der protestantsche rechtzinnigheid. Onder den invloed van zijn prozaische stemming zag hij een struikelblok in diezelfde waarneembare wereld, die hij, zoodra hij dichter-wijsgeer was, als enkel zinnebeeld, teeken van een hooger orde van dingen beschouwde.

Volledige tekst

1995 B.P.M. Dongelmans, P. van Zonneveld en F.P. van Oostrom, 'Dierbaar magazijn'.

Citaat:

De oude Bilderdijk moet in het straatbeeld een merkwaardige verschijning zijn geweest. Dat is bekend dankzij Beets, die omstreeks 1845 noteerde: ‘Bilderdijk, sprak ik nooit; maar ben ik wel menigmaal een paar straten nagegaan toen hy te Haarlem woonde. Hy ging altijd leunende op den schouder van zijn zoon Lodewijk. Hij droeg een groote driekanten hoed en de kleeding die daar by behoort. Zijn gelaat was zeer ingevallen, en deed een alleronaan-genaamst effect; vooral als hy vriendelijk lachte, wat hy altijd deed als hy den hoed afnam. Hy stierf aan een langzaam verval van krachten, dat hem in de laatste maanden zoo goed als weerloos gemaakt had.’

Volledige tekst

1996 Joris van Eijnatten, ‘Willem Bilderdijk (1756-1931). De ideeënwereld van het gefnuikte genie’. In: 'Nederlandse Letterkunde 1'.

Citaat:

Bilderdijk, advokaat, literator, balling en leermeester, geldt terecht als één van de boeiendste Nederlandse intellectuelen van de negentiende eeuw. Zijn curieuze geest is een onuitputtelijke bron van ideeën, zijn enorm oeuvre een waardevol cultuurschat. Hij stond in Holland eenzaam op een kruispunt van internationale wegen. Zijn ideeën zijn daardoor vaak niet begrepen. Er zal, nogmaals, veel werk moeten worden verricht voordat de cryptische uitlatingen en buitenissige opvattingen van deze belezen schrijver enigszins worden begrepen.

Volledige tekst

Lof & Blaam: 'Winterbloemen'

1812 M. de Bruyn, G.S. Leeneman van der Kroe en J.W. IJntema, 'Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1812'. In: bespreking van 'Winterbloemen van Mr. W. Bilderdijk. Deel 1'.

Citaat:

Onze Lezers vergenoegen zich met deze korte aankondiging! Zij schaffen zich deze heerlijke lentebloemen spoedig aan, om zich in derzelver schoonheid te verlustigen en derzelver balsemende geuren in te ademen! bilderdijk schenke ons ten eersten wederom een tuiltje, even frisch en geurig, als dit, even bevallig geschakeerd! Welk een smaak! welk een koloriet! - Dat hij toch niet klage over den last des ouderdoms, over mangel aan gevoel en warmte! dat hij toch de Godheid niet vertoorne, die hem zoo uitnemend en bestendig begunstigt!

Volledige tekst

1830 Cd. Busken Huet, 'Litterarische fantasieen en kritieken. Deel 25'.

Citaat:

Te beginnen met het jaar 1795, 's dichters negen en dertigste levensjaar, ontmoet men in Bilderdijks nu uit elkan- der genomen dichtbundels, met name in de onderscheiden voorredenen dier bundels, de met telkens grooter aandrang herhaalde betuiging van zijn naderend einde. […] In 1811 opent hij twee deelen Winterbloemen met een versje waarin hij aan de lezers vraagt of zijne ‘oude zanggodin’ nog niet als eene tanige heldin een spitse kin bekomen en rimpelen in het voorhoofd heeft? haar in dit geval op de danszaal te wagen, zulks bekent en dus rijmt hij, ‘waar toch al te stout een spel voor zoo'n drooge totebel.’

Volledige tekst

1844 A.J. van der Aa, ‘Willem Bilderdijk’. In: 'Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 1'.

Citaat:

De Winterbloemen, een Dichtbundel in Twee deelen uitgegeven a0. 1811, en waarvan de titel zinspeelt op de Najaarsbladen van een even voorgaanden meer voorspoedigen tijd, onderscheiden zich (in de Alexandrijnsche voetmaat) vooral door de Kunst der Poëzy; de Schilderkunst, het Afscheid. De aanhef van het eerstgenoemde dezer drie Gedichten bleef als een der schoonste en waardigste lofspraken op den vader der Grieksche en Epische Dichtkunst in veler geheugen bewaard.

Volledige tekst

1859 Isaäc da Costa, 'De dichtwerken van Bilderdijk. Supplement. De mensch en de dichter Willem Bilderdijk. Eene bijdrage tot de kennis van zijn leven, karakter en geschriften'.

Citaat:

Wy mogen van den Bundel Winterbloemen niet scheiden, zonder nog even stil te staan by een der verzen [Afscheid] in die Verzameling, dat met den toestand niet slechts van Bilderdijk maar van geheel het Vaderland op dat tijdstip in het naauwste verband staat.

[…]De Fransche censuur (natuurlijk!) verbood het drukken, beide der klacht over Hollands ondergang en der voorzegging van zijn herstel; en men las in het Deeltje van den Bundel (Winterbloemen II, 113) na het afbreken by den vierden regel der bladzijde een veel-beteekenend: Vervolg hierna. Dat vervolg is dan ook later, dat is, onmiddelijk na het aanbreken van den dag van Hollands Verlossing in den Bundel verschenen, die zijnen titel aan de heuchelijke gebeurtenis ontleende.

Volledige tekst

1995 W. van den Berg en J.J. Kloek, ‘Receptiegeschiedenis’. In: Willem Bilderdijk, 'De kunst der poëzy' (ed. W. van den Berg en J.J. Kloek).

Citaat:

De eerste openlijke reacties [op Kunst der poëzy] dateren pas van een paar jaar later, toen het gedicht in druk was verschenen. Het fungeerde als ouverture van de verder overwegend lyrische bundel Winterbloemen, die in twee delen het licht zag in 1811. Over het onthaal heeft Bilderdijk zich niet hoeven te beklagen. Alle vooraanstaande kritische tijdschriften - ten gevolge van de Franse repressie waren er dat overigens nog maar vier - hebben in 1811 of 1812 Winterbloemen besproken. Eenstemmig prezen de recensenten het openingsgedicht als een hoogtepunt van een ook verder bewonderenswaardige bundel van Nederlands grootste dichter.

Volledige tekst